Rb: bij verzoek opheffing ongewenstverklaring actuele bedreiging afwegen

Eiser voert als beroepsgrond aan dat hij geen gevaar vormt voor de openbare orde in Nederland en dat zijn gedragingen geen actuele, werkelijke en ernstige bedreiging zijn voor een fundamenteel belang van de samenleving, zodat zijn ongewenstverklaring moet worden opgeheven.

Nu verweerder ter zitting heeft bevestigd dat de ongewenstverklaring van eiser is aan te merken als een inreisverbod, is de rechtbank van oordeel dat verweerder had moeten beoordelen of het persoonlijke gedrag van eiser een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast, zoals bedoeld in het arrest Z.Zh. en I.O. Uit het besluit tot ongewenstverklaring van 2012 blijkt niet dat verweerder destijds heeft getoetst aan dit criterium. Daarom was verweerder gehouden om bij het verzoek om opheffing van de ongewenstverklaring alsnog te toetsen aan het openbare orde criterium. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten. Het beroep is gegrond.

Rb Rotterdam  AWB 18/4192, 15.2.19
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2019:10982