Rb: BMA-advies nodig voor beoordeling beschikbaarheid medische zorg in Dublin-land

De staatssecretaris heeft de asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Roemenië hier verantwoordelijk voor zou zijn. De vreemdeling heeft op 7 januari 2019 een verklaring overgelegd van een GGZ-instelling, waarin is vermeld dat sprake is van PTSS. De staatssecretaris heeft vervolgens een FMMU advies opgevraagd en een aanvullend gehoor afgenomen over het verblijf in Roemenië. Daarna heeft de staatssecretaris bij verweerschrift aangegeven het bestreden besluit te handhaven. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris weliswaar door middel van een nader gehoor vast kunnen stellen dat de vreemdeling tegenstrijdige verklaringen aflegt over hetgeen hem is overkomen in Roemenië, echter daarover heeft de staatssecretaris ter zitting desgevraagd verklaard de geloofwaardigheid van het relaas van de vreemdeling in het midden te laten. Daarnaast is vast komen te staan, door de brief van de GGZ-instelling, dat de vreemdeling lijdt aan PTSS, welke getriggerd is door de gestelde gebeurtenissen in Roemenië (welke dat dan ook zijn geweest). De staatssecretaris heeft dit advies niet, bijvoorbeeld door een BMA advies, onderbouwd weersproken.

De rechtbank is van oordeel, gelet op het C.K. arrest en gelet op het verband tussen zijn medische klachten en zijn verblijf in Roemenië, dat de staatssecretaris niet zonder een risico-inschatting door het BMA van de ernst van de gezondheidstoestand van de vreemdeling, dan wel de aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen van zijn overdracht, kon besluiten dat zijn medische toestand het toelaat dat hij wordt overgedragen aan Roemenië. De enkele stelling van de staatssecretaris dat de vreemdeling zijn medisch dossier kan meenemen en aan de Roemeense autoriteiten kan overleggen, acht de rechtbank onvoldoende. Beroep gegrond.

Rb Haarlem, NL18.18371, 18.10.19