Rb: boete stagiair zonder twv kwijtgescholden (kind van vader met medische noodsit)

In het kader van de beroepsopleiding tot juridisch medewerker heeft vreemdeling gedurende een periode stage gelopen bij een instelling. Tijdens een controle van de inspectie van SZW is geconstateerd dat MBO Utrecht geen tewerkstellingsvergunning had aangevraagd, terwijl arbeid uitsluitend was toegestaan met een tewerkstellingsvergunning.

SZW heeft de boete gehalveerd, omdat de inwerkingtreding van de Momi (als gevolg waarvan de vreemdeling vrij is op de arbeidsmarkt) was vertraagd. MBO Utrecht stelt dat van de boete geheel afgezien moet worden. De vreemdeling verblijft in NL in het kader van gezinshereniging met haar vader die een vbt-regulier heeft vanwege medische redenen.

Vreemdeling heeft een verblijfsdocument voortgezet verblijf met de aantekening “arbeid uitsluitend toegestaan mits werkgever beschikt over TWV”. Vanaf 1 juni 2013 is de beperking van de vergunning van vreemdeling gewijzigd naar “niet-tijdelijke humanitaire gronden”. Uit art. 2 g Buwav volgt dat het verrichten van arbeid dan vrij is toegestaan. Het nieuwe recht, vanaf 1 juni 2013, is gunstiger voor de vreemdeling en dient dus te prevaleren ex art. 1-2 van het Wetboek van Strafrecht. In casu had de Momi toegepast moeten worden en had de inspectie van SZW aanleiding moeten zien om ex art. 1-2 WvSr het gunstiger recht toe te passen in het bestreden besluit. Beroep MBO Utrecht gegrond.

Rb Utrecht, UTR 14/762, 24.8.14