Rb: echtheid dreigbrieven Taliban niet vast te stellen door onafhankelijk deskundige

Beroep gegrond. De vreemdeling stelt dat hij heeft gewerkt als beveiliger voor o.a. de Wereldbank. Hij is tweemaal telefonisch en driemaal per brief bedreigd. In geschil is de vraag of de staatssecretaris de gestelde bedreigingen door de Taliban terecht ongeloofwaardig heeft geacht.

De rechtbank overweegt als volgt. Mede gelet op het EHRM-arrest Singh e.a. tegen België (nr. 332 10/11), bestond de behoefte een onafhankelijke deskundige te benoemen die de door de vreemdeling overgelegde documenten onderzoekt, omdat de door de staatssecretaris ingeschakelde expert van Bureau Documenten en de door de vreemdeling ingeschakelde expert elkaar tegenspreken. De door de rechtbank, na een uitgebreide zoektocht, ingeschakelde expert heeft te kennen gegeven dat hij de opdracht niet uit kan voeren, omdat hij zich niet gekwalificeerd acht. De rechtbank heeft geen mogelijkheid gezien een nieuwe deskundige te vinden. De rechtbank volgt niet in het standpunt van de staatssecretaris dat geen waarde kan worden gehecht aan de dreigbrieven. Hierbij is van belang dat het originele stukken zijn en dat de benoemde deskundige de echtheid bij nader inzien niet kon onderzoeken. Daaruit volgt onmiskenbaar dat het zeer moeilijk, zo niet in feite onmogelijk, is om vast te stellen of de brieven echt zijn. De bevinding van Bureau Documenten dat de dreigbrieven (hoogstwaarschijnlijk/ mogelijk) niet door een daartoe bevoegde instantie zijn opgemaakt en afgegeven is zonder nadere toelichting niet inzichtelijk. De vraag rijst ook wat precies wordt bedoeld met een ‘daartoe bevoegde instantie’ als wordt bedacht dat de Taliban een verzamelnaam is voor een zeer grote diffuse politieke en militaire organisatie die er hoogstwaarschijnlijk geen uniforme werkwijze op nahoudt m.b.t. afgifte van documenten.

De vreemdeling heeft aangedragen dat de invloedssfeer van de Taliban de afgelopen jaren sterk is toegenomen en dat dit heeft geresulteerd in onder andere toename van aanslagen en bedreigingen. De stellingen vinden inderdaad steun in openbare bronnen, zoals het ambtsbericht van november 2016. De staatssecretaris heeft voorts onvoldoende gemotiveerd waarom een reeks bedreigingen per sé ongeloofwaardig wordt doordat die bedreigingen niet daadwerkelijk zijn uitgevoerd. De rechtbank volgt de staatssecretaris evenmin in zijn standpunt dat het geconstateerde verschil tussen de verklaringen van de vreemdelingen over de dreigbrieven maakt dat de bedreigingen ongeloofwaardig zijn. Zonder nadere motivering ziet de rechtbank ook niet waarom het feit dat de Taliban zeer machtig is per sé maakt dat pogingen om bescherming te krijgen de bedreigingen ongeloofwaardig maken.

Rb Amsterdam, NL17.6912 en NL17.6913, 23.4.19