Rb: geen Dublinoverdracht Polen want afhankelijk van zoon in NL

De rechtbank heeft eerder al uitdrukkelijk en zonder voorbehoud geoordeeld dat onder artikel 16 van de Dublinverordening niet alleen valt mantelzorg die essentieel is voor het welslagen van een medische behandeling, maar ook niet essentiële hulp en ondersteuning (waaronder mantelzorg). Verweerder had moeten betrekken dat eiseres en haar zoon (bij wie zij nu inwoont) ook in Syrië samenleefden, dat zij door oorlogsgeweld van elkaar zijn gescheiden, dat deze zoon hier al enige jaren een asielvergunning heeft en de omstandigheid dat eiseres jaren in Syrië met haar zoon heeft gewoond, aldus de rechtbank. Ook dit onderdeel staat in rechte vast. Verweerder heeft deze aanknopingspunten voor de toepassing van artikel 16 van de Dublinverordening dan ook ten onrechte expliciet buiten beschouwing gelaten in zijn beoordeling.

De rechtbank is verder van oordeel dat uit de (tekst van) artikel 16 van de Dublinverordening noch uit artikel 11 van de Uitvoeringsverordening (nr. 1560/2003) blijkt dat een (doorslaggevend) criterium voor het aannemen van afhankelijkheid van een ouder van de hulp van een kind is dat de hulp exclusief moet zijn. De rechtbank is bekend met jurisprudentie van de Afdeling waarin de Afdeling dat criterium wel volgt. Uit de Afdelingsjurisprudentie kan de rechtbank niet opmaken wat de grondslag is voor dat oordeel. Uit andere Afdelingsjurisprudentie maakt de rechtbank echter ook op dat de exclusiviteit van de hulp die wordt geboden, niet altijd doorslaggevend kan zijn en de rechtbank acht die jurisprudentie van toepassing op de onderhavige zaak.Gelet op het BMA-advies is in dit geval namelijk niet meer in geschil dat de mantelzorg voor wat betreft het stimuleren van het innemen van medicatie noodzakelijk is voor het welslagen van de behandeling. Als zij de medicatie niet inneemt, zal zij opgenomen worden door de crisisdienst en zal ambulante behandeling dus niet meer mogelijk zijn. Het BMA heeft ook vastgesteld dat de fysieke overdracht noodzakelijk is wegens de suïcidaliteit wanneer ze gescheiden wordt van haar kinderen en wegens het gegeven dat ze voor inname van medicatie afhankelijk is van mantelzorg. De psychiater in de kliniek kan volgens BMA dan beoordelen wat er verder dient te gebeuren. Ook uit dat onderdeel van de BMA-nota blijkt dus dat een opname in een kliniek (in ieder geval de eerste periode na overdracht) geïndiceerd is. Zorg tijdens een - gedwongen - opname kan zoals de Afdeling ook stelt in de aangehaalde jurisprudentie niet worden aangemerkt als een aanvaardbaar alternatief voor de zorg door de kinderen die een ambulante situatie mogelijk maakt. Bij dit alles is ook nog van belang dat de mantelzorg ook inhoudt de praktische en mentale ondersteuning in het dagelijks leven van eiseres. De rechtbank wijst hiertoe nog uitdrukkelijk op de verklaring van de psychiater van eiseres van 2 augustus 2019 waaruit blijkt dat het risico op suïcidaliteit bij eiseres zo laag is vanwege de zorg door haar familie. In die verklaring staat ook dat bij eiseres sprake is van slechte zelfzorg en dat de schoondochter zorgt dat eiseres eet, drinkt en haar medicatie inneemt, ook door gebruik van dwang.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op al het voorgaande vanwege de bestaande afhankelijkheidsrelatie tussen eiseres en haar kinderen, in het bijzonder de zoon bij wie zij inwoont, niet zonder nadere motivering of nader onderzoek kunnen afzien van toepassing van artikel 16, eerste lid, van de Dublinverordening. Dat eiseres bij aankomst in Polen direct toegang heeft tot medische zorg, dat Polen over haar problemen zal worden geïnformeerd, dat behandeling en (mantel)zorg ook in Polen beschikbaar is en dat eiseres zal worden begeleid door medische escorts, is onvoldoende voor een ander oordeel. Beroep gegrond.

Rb Haarlem NL20.14957, 3.9.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:8698