Rb: geen recht op werk tijdens vergunning medisch tijdelijk

Eiser 1 heeft een verblijfsvergunning voor medische behandeling gekregen, eiser 2 heeft verblijf bij zijn partner. Het beroep richt zich tegen de arbeidsmarktaantekening ‘arbeid niet toegestaan’....

Verweerder heeft in het bestreden besluit gebaseerd op de Wav, de rechtspraak van de Afdeling en het beleid omtrent de arbeidsmarktaantekening bij een verblijfsvergunning voor ‘medische behandeling’. Daarnaast heeft verweerder uitgelegd dat het een bewuste beleidskeuze is geweest om houders van een verblijfsvergunning voor ‘medische behandeling’ geen arbeid toe te staan. Pas wanneer er sprake is van een verblijfsvergunning ‘humanitair niet tijdelijk’ is er reden om aan te nemen dat de vreemdeling met een medische verblijfsvergunning en zijn gezinsleden mogelijk blijvend aan Nederland gebonden zijn. Onder die omstandigheid wordt arbeid wel wenselijk geacht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich met deze uitleg voldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat arbeid voor eisers niet kan worden toegestaan.

Het beroep van eisers op artikel 6 van het IVESCR kan niet slagen. Deze bepaling kan niet worden aangemerkt als een ieder verbindende bepaling in de zin van artikel 93 en 94 van de Grondwet, nu dit artikel zich niet leent voor rechtstreekse toepassing. Om dezelfde reden slaagt het beroep op artikel 1 van het ESH evenmin.

Rb den Haag 20/4874 en 20/4875, 8.7.21
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:7433