Rb: kaderovereenkomst Indonesie niet gevolgd, en paspoort niet teruggehaald

Eiseres heeft in haar beroepsgronden verwezen naar de “Kaderovereenkomst inzake een breed partnerschap en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en haar Lidstaten enerzijds en de Republiek Indonesië anderzijds”. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verweerder onder verwijzing naar deze Kaderovereenkomst de Indonesische vertegenwoordiging heeft verzocht om de nationaliteit van eiseres vast te stellen en haar zonder verdere formaliteiten over te nemen. Omdat verweerder beschikt over een kopie van een nog geldig paspoort, welke kopie ook aan het dossier is toegevoegd, had dit aanstonds na inbewaringstelling gekund en dus ook gemoeten om van voortvarend handelen te kunnen spreken.

Het komt de rechtbank voor dat de afspraken zoals vastgelegd in de Kaderovereenkomst tot een spoedigere uitzetting zullen leiden dan de gebruikelijke procedure om een vervangend reisdocument aan te vragen en te verkrijgen zoals beschreven op de website van de DT&V. Deze beroepsgrond slaagt en is een zelfstandige reden om te concluderen dat verweerder onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiseres heeft gewerkt.

De rechtbank overweegt voorts het navolgende. In het terugkeerbesluit is vermeld dat eiseres op 19 december 2019 is aangetroffen in een slagerij in Den Haag en haar paspoort toen is ingenomen door de politie. Tevens is aan het dossier toegevoegd een “Ontvangstbewijs voor het tijdelijk in bewaring nemen van reis- en/of identiteitspapieren”. Eiseres heeft in het gehoor voorafgaande aan oplegging van de maatregel verklaard dat haar paspoort in 2019 is ingenomen door de Avim en dat zij op enig moment daarna bericht heeft gekregen dat zij haar paspoort bij Bureau Documenten kon ophalen maar dat zij dit nimmer heeft gedaan. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet blijkt dat bij Bureau Documenten is geïnformeerd of het paspoort van eiseres nog aanwezig is. Verweerder had aanstonds na oplegging van de maatregel contact op moeten nemen met Bureau Documenten en het paspoort van eiseres moeten ophalen of moeten laten opsturen en anders moeten (laten) nagaan aan wie Bureau Documenten dat paspoort heeft afgegeven. Eiseres heeft verklaard mee te zullen werken aan haar vertrek en ook de Covid-test te ondergaan, zodat de feitelijke uitzetting zeer kort na de inbewaringstelling had kunnen worden gepland en gerealiseerd. Verweerder heeft dit niet gedaan, maar simpelweg aangenomen dat het paspoort “kwijt” is, hierin berust en eiseres een financiële compensatie aangeboden. De rechtbank overweegt dat dit een zelfstandige reden is om te concluderen dat verweerder ook vanwege deze omstandigheden onvoldoende voortvarend aan de uitzetting van eiseres heeft gewerkt en dit de bewaring onrechtmatig maakt.

De rechtbank concludeert dat de maatregel van aanvang af onrechtmatig is. Eiseres wordt in vrijheid gesteld en maakt aanspraak op schadevergoeding waarbij de rechtbank de standaardmatig toegekende bedragen zal toekennen.

Rb den Bosch NL22.16754, 5.9.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:9101