Rb: nog steeds nova-beleid in reguliere procedures

Bij de vraag of er nova zijn, mag verweerder (in niet-asielzaken) nog steeds toetsen of die feiten of omstandigheden eerder in hadden kunnen worden gebracht. De vraag die moet worden beantwoord is: heeft verweerder in deze reguliere vreemdelingenprocedure terecht geoordeeld dat de stukken die zijn overgelegd niet leiden tot nieuwe feiten en omstandigheden (nova in de zin van het eerste lid van artikel 4:6 van de Awb) in deze procedure omdat ze eerder overgelegd hadden kunnen worden (of zijn)?

Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden (ook in reguliere vreemdelingenzaken) begrepen feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en derhalve behoorden te worden aangevoerd, alsmede bewijsstukken van reeds eerder gestelde feiten of omstandigheden, die niet vóór het nemen van het eerdere besluit konden en derhalve behoorden te worden overgelegd. Is hieraan voldaan, dan doen zich niettemin geen feiten of omstandigheden voor die een - hernieuwde - toetsing rechtvaardigen, indien op voorhand is uitgesloten, dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd aan het eerdere besluit kan afdoen. Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 27 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4250.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. De stelling van eiser dat verweerder door toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb het nuttig effect van de richtlijn beperkt en dat dit in strijd is met het unierechtelijk evenredigheidsbeginsel volgt de rechtbank niet. Gezien het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder op een juiste manier de wet en regelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie heeft toegepast.

Rb Rotterdam NL21.14989, 4.8.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:7973