Rb: ook mantelzorg door MOO meewegen bij benodigde zorg bij terugkeer

De rechtbank constateert dat verweerder zijn beleid in het bestreden besluit niet juist heeft toegepast. Verweerder heeft zich daarin slechts uitgelaten over mantelzorg verleend door rechtmatig in Nederland verblijvende gezins- of familieleden. De rechtbank is van oordeel dat eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat zij mantelzorg krijgt van derden, namelijk MOO. Dit heeft verweerder echter niet betrokken in zijn besluitvorming, terwijl dat wel kan uitmaken voor het door eiseres beoogde uitstel van vertrek. Volgens eiseres kan de mantelzorg immers niet worden verleend door derden in Armenie. Dit motiveringsgebrek is in het verweerschrift niet gerepareerd.

De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat verweerder zijn standpunt ten aanzien van de mantelzorg niet voldoende heeft gemotiveerd. De beroepsgrond van eiseres slaagt dan ook. Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder aanleiding moeten zien de informatie ten aanzien van de mantelzorg uit de e-mail van 16januari 2018 aan het BMA voor te leggen. Daarbij had het BMA dan ook de informatie over de noodzakelijke mantelzorg die de oudere huisgenoot van eiseres volgens eiseres verleend, zoals is verklaard bij de hoorzitting en verder is toegelicht op de zitting, moeten betrekken. Verweerder dient deze informatie dan ook alsnog voor te leggen aan het BMA. Het beroep is gegrond.

Rb Amsterdam: AWB 18/7468 en AWB 18/7469, 29.1.19