De rechtbank stelt vast dat in de maatregel van vrijheidsbeperking de medische omstandigheden niet kenbaar zijn afgewogen. De staatssecretaris gaat daarnaast in de maatregel voorbij aan het gegeven dat eisers doordeweeks verblijf hebben in de gezinskliniek [plaats 1]. Door de staatssecretaris is niet onderzocht of eisers ook gedurende het weekend kunnen verblijven in die gezinskliniek gedurende de afwachting van de voorlopige voorziening op het bezwaar in de artikel 64 Vw-procedure.
Gelet op het vorenstaande is het voor de rechtbank niet duidelijk geworden waarom niet kan worden volstaan met een alternatieve – lichtere verplichting – zoals bijvoorbeeld de oplegging van enkel een meldplicht. Ook heeft de staatssecretaris de argumenten die eiser in zijn gehoor heeft genoemd om af te zien van de maatregel naar het oordeel van de rechtbank niet kenbaar betrokken en gewogen bij de beslissing om de maatregel op te leggen.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot het oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel, in weerwil van de daaraan ten grondslag gelegde gronden, onvoldoende is gemotiveerd en mogelijk disproportioneel moet worden geacht. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vrijheidsbeperkende maatregel van aanvang af onrechtmatig is geweest.
Rb Groningen NL24.8138, 20.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:3857