In de Afdelingsuitspraken van 11 april 2019 en 3 september 2021 is overwogen dat de vreemdelingen procesbelang hebben bij de beoordeling van het ongeloofwaardigheidsoordeel van de geboortedatum dan wel de identiteit, omdat zij familie willen laten nareizen. Deze redenering is analoog van toepassing in deze zaak, aangezien ook hier het ongeloofwaardigheidsoordeel van een relevant element in de asielprocedure invloed kan hebben op een andere procedure. De vreemdeling heeft tijdens zijn gehoren al verklaard over zijn (mannelijke) partner, waarna hij het inwilligende besluit heeft kunnen aanvoeren dat het ongeloofwaardigheidsoordeel over zijn geaardheid gevolgen kan hebben voor de gezinshereniging. Dat de staatssecretaris in nareis- en gezinsherenigingsprocedures niet is gebonden aan het geloofwaardigheidsoordeel in de asielprocedure, maakt niet dat het ongeloofwaardigheids-oordeel in het geheel geen rol kan spelen in een dergelijke andere procedure. De vreemdeling heeft procesbelang.
De staatssecretaris heeft onvoldoende gemotiveerd waarom de verklaringen over de geaardheid ongeloofwaardig zijn, omdat dit niet is onderbouwd. Hiermee heeft de staatssecretaris evident geen blijk gegeven van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling, waarbij hij de verklaringen van de vreemdeling over de verschillende in de WI 2019/17 genoemde thema's die uitdrukkelijk in hun onderlinge samenhang en in licht van de overige verklaringen en het overgelegd bewijsmateriaal had moeten bezien.
Beroep gegrond.
Rb Groningen NL24.6890, 3.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:4663