Rb: terecht boete 750,- voor niet-melden einde relatie

Niet in geschil is dat eiser ten tijde van het incident referent was van M.. Uit het wettelijk kader volgt dat hij onderworpen is aan de informatieplicht die behoort bij het referentschap en hij binnen vier weken de beëindiging van de relatie had moeten melden bij verweerder. De rechtbank oordeelt dat er een wettelijke grondslag voor het opleggen van een bestuurlijke boete is. De stelling dat uitsluitend vreemdelingen en erkende referenten een bestuurlijke boete kan worden opgelegd, volgt de rechtbank niet.

De rechtbank is van oordeel dat de enkele omstandigheid dat verweerder in andere gevallen niet is overgegaan tot handhaving onvoldoende is voor het oordeel dat het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat verweerder niet handhavend zou optreden. Verweerder voert een handhavingsbeleid en heeft boetes opgelegd blijkens het rapport waar verweerder naar verwijst en de evaluatie van de Wet modern migratiebeleid (bijlage bij Kamerstukken II 2019/20, 30573, 178). Niet is gebleken van een bestendige bestuurspraktijk om overtredingen te gedogen of om handhaving achterwege te laten.

De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen aanleiding om over te gaan tot een matiging van de boete. Het beroep is ongegrond.
Rb den Haag AWB - 19 / 1320, 27.2.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:1003