Eiseres heeft aangifte gedaan als slachtoffer mensenhandel en is bereid tot medewerking aan de strafzaak. Uit de sepotbeschikking blijkt verder dat er een strafrechtelijk onderzoek heeft plaatsgevonden en dat eiseres in dat verband verklaringen heeft afgelegd. Om die reden is ook voldaan aan de voorwaarde dat het verblijf van eiseres in Nederland voor het onderzoek dienstig was. Volgens eiseres is dat voldoende om een verblijfstitel te verstrekken. Dat dit strafrechtelijk onderzoek slechts kort heeft geduurd maakt dit volgens haar niet anders. Verweerder geeft volgens eiseres een te beperkte lezing aan artikel 8 van de Richtlijn.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de lidstaat “bekijkt” (hetgeen een beoordeling veronderstelt) of het voor het onderzoek, dat naar aanleiding van de aangifte is aangevangen, dienstig is dat de vreemdeling op het grondgebied verblijft.
De rechtbank volgt verweerder in dit standpunt. Dat betekent dat moet zijn vastgesteld dat de aanwezigheid van de vreemdeling nodig is ten behoeve van het strafrechtelijk onderzoek. Logischerwijze is daarvoor enig inleidend onderzoek nodig. Het betoog van eiseres slaagt niet.
Rb Arnhem AWB 20/1836, 30.11.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:12157