Rb: verblijf bij dochter essentieel voor voorkomen suicide, ondanks oordeel BMA

De staatssecretaris heeft de aanvraag van eiser van tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet (Vw) afgewezen, omdat uit het advies van BMA blijkt dat vreemdeling onder voorwaarden in staat is om te reizen en omdat de medisch noodzakelijke behandeling aanwezig is in Ghana.

De rechtbank overweegt dat BMA zich na een eerder gegeven advies, nu wel heeft uitgelaten over de rol van dochter van vreemdeling bij suïcidepreventie en als voorwaarde voor een effectieve behandeling. Het nieuwe advies is naar inhoud inzichtelijk en concludent. Dat het advies van BMA over de gevolgen van een eventuele scheiding met dochter anders luidt dan dat van behandelaar van vreemdeling, maakt dit niet anders. Echter, dit betekent niet dat de rechtbank nu voorbij kan gaan aan de zeer grote zorgen die behandelaar van vreemdeling bij de GGZ heeft geuit over de suïcidaliteit van de vreemdeling. Die zorgen zijn gestoeld op psychiatrisch onderzoek, waarbij op basis van de voorgeschiedenis onder meer melding wordt gemaakt van tweetal pogingen tot suïcide. Psychiater vermeldt dat sprake is van PTSS en dat vreemdeling stemmen hoort die hem opdragen zich te suïcideren. De enige beschermende factor is het gezelschap van zijn dochter, zoals ook in het behandelplan is opgenomen. De door psychiater goed gemotiveerde inschatting van de kans op suïcide is zodanig groot dat men bij de beoordeling of het gelet op de gezondheidstoestand verantwoord was om te reizen en of een behandeling van die toestand in land van herkomst mogelijk was, hieraan niet voorbij had mogen gaan. Het besluit is niet deugdelijk gemotiveerd. Staatssecretaris dient op basis van actuele gegevens over de gezondheidstoestand van de vreemdeling opnieuw te beslissen. Beroep gegrond.

Rb Haarlem, AWB 19/4500, 14.11.19