In zijn enige grief betoogt de staatssecretaris dat de rechtbank ten onrechte heeft nagelaten om het beroep ambtshalve niet-ontvankelijk te verklaren wegens het ontbreken van belang, omdat de vreemdeling in Nederland verblijft en de machtiging tot voorlopig verblijf, die is bedoeld voor de toegang tot Nederland, dus niet meer nodig is.
Dit betoog slaagt niet. De staatssecretaris verleent de houder van een geldige mvv binnen twee weken nadat deze zich heeft aangemeld, ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder dezelfde beperking als die waaronder de mvv is verleend. Het rechtsgevolg van een machtiging tot voorlopig verblijf is dus meer dan alleen toestemming om toegang te krijgen tot Nederland. De vreemdeling had dus wel belang bij een beoordeling van zijn beroep.
De grief slaagt niet.
Het hoger beroep is ongegrond.
RvS 202106757/1/V1, 15.7.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:2020