RvS: beoordeling verblijfsrecht in NL voor Albanese zzp’er met langdurig verblijfsrecht in Spanje

De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling niet in zijn onderneming investeert en dat hij niet over een eigen inventaris beschikt, maar de spullen van zijn opdrachtgevers gebruikt. Hierdoor loopt hij bijna geen ondernemersrisico, en dit staat op gespannen voet met zijn stelling dat geen sprake is van een gezagsverhouding, volgens de rechtbank.

Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat voor beantwoording van de vraag of de vreemdeling als zelfstandige werkzaam is, bepalend is of hij de arbeid zonder gezagsverhouding heeft verricht, waarbij de vraag of hij de arbeid onder eigen verantwoordelijkheid heeft verricht een rol speelt en voorts de feitelijke situatie van belang is.

De vreemdeling heeft tot op zekere hoogte aannemelijk gemaakt dat hij arbeid als zelfstandige verricht. Daarbij betrekt de Afdeling dat het in de bouw niet ongebruikelijk is dat de werkzaamheden in onderaanneming als zelfstandige worden verricht. Dat de vreemdeling de inventaris van opdrachtgevers gebruikt, is op zichzelf onvoldoende om dat in twijfel te trekken, omdat hieruit nog niet volgt dat sprake is van een gezagsverhouding. De staatssecretaris heeft in het besluit daarom zijn standpunt dat de vreemdeling niet als zelfstandige gezien kan worden onvoldoende gemotiveerd. Hieruit volgt ook dat de staatssecretaris in het besluit ten onrechte niet heeft beoordeeld of de vreemdeling uit zijn werkzaamheden duurzaam en zelfstandig voldoende middelen van bestaan verwerft. Het besluit is daarom niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank heeft dat niet onderkend.

De grief slaagt.
RvS 202105437/1/V3, 17.8.22

https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2022:2372