De vreemdeling komt uit Marokko. Hij verblijft meer dan twintig jaar in Nederland, maar heeft nooit een verblijfsvergunning gehad. Wel heeft hij sinds 2020 uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000, omdat de noodzakelijke medische behandeling die hij krijgt, niet beschikbaar is in Marokko en bij uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie op korte termijn wordt verwacht.
Hij heeft een aanvraag ingediend om hem een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor medische behandeling te verlenen. De staatssecretaris heeft die aanvraag afgewezen omdat hij de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vindt. De vreemdeling is namelijk in het verleden veroordeeld tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. ...
Een bestuursorgaan dient bij de toepassing van het beleid de evenredigheid in het concrete geval te beoordelen en mag zich daarbij niet beperken tot de vraag of de omstandigheden van het geval al dan niet reeds in de beleidsregel zijn verdisconteerd, dan wel geacht moeten worden te zijn verdisconteerd.
De rechtbank moet daarom toetsen of er bijzondere omstandigheden zijn, of deze omstandigheden relevant zijn en of de relevante bijzondere omstandigheden de staatssecretaris aanleiding hadden moeten geven om van de beleidsregel af te wijken. Dat heeft de rechtbank niet gedaan. Zij heeft namelijk niet onderkend dat de staatssecretaris in het besluit op bezwaar niet is ingegaan op de betekenis van het langdurig verblijf van de vreemdeling in Nederland en op het tijdsverloop sinds de laatste veroordeling. Ook is de staatssecretaris niet ingegaan op de ernst van de medische klachten en op de omstandigheden dat de medische behandeling blijvend van aard is en de vreemdeling door die behandeling aan Nederland gebonden is. .... Tot slot wijst de Afdeling erop dat de staatssecretaris niet heeft gemotiveerd waarom hij de vreemdeling als gevaar voor de openbare orde ziet, terwijl hij in 2019, dus vóór het besluit van 11 augustus 2021 in deze zaak, het aan de vreemdeling opgelegde zware inreisverbod van tien jaar heeft gewijzigd naar een (licht) inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Tegen Rb Groningen 21/7249, 15.7.22
RvS 202204850/1/V3, 14.12.23
ECLI:NL:RVS:2023:4652