RvS: geen status voor Turks gezin, sinds 1995 in NL, kinderen hier geboren

De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdelingen ruim twintig jaar in Nederland zijn en de staatssecretaris heeft nagelaten hen uit te zetten en ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat dit niet kon. Als gevolg hiervan hebben de kinderen hier te lande het hun enige bekende leven opgebouwd. Volgens de rechtbank heeft de staatssecretaris de verantwoordelijkheid om de vertrekplicht te handhaven, temeer als daarbij belangen van kinderen zijn betrokken, en heeft hij gelet op zijn stilzitten niet conform zijn zogenoemde praktijkdocument deugdelijk gemotiveerd dat in deze zaak de rol van de overheid geen bijzondere omstandigheid is. Daarom heeft de staatssecretaris zich niet in redelijkheid op het standpunt gesteld dat de situatie van de vreemdelingen niet schrijnend is, aldus de rechtbank.

Aan het stilzitten van de overheid kan in het kader van schrijnendheid betekenis toekomen. De staatssecretaris heeft in het besluit in redelijkheid meer gewicht toegekend aan het feit dat de vreemdeling in 1994 is uitgezet maar Nederland in 1995 weer illegaal is ingereisd, het gezin in totaal dertien procedures heeft gevoerd waarin hij hen telkens heeft aangezegd Nederland te verlaten, en zij toch ervoor hebben gekozen niet aan hun vertrekplicht te voldoen, terwijl dat gelet op hun geldige Turkse paspoorten wel had gekund. De rechtbank heeft de beslissingsruimte van de staatssecretaris op dit punt niet onderkend.

Daarnaast heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt gesteld dat het feit dat de kinderen in Nederland zijn geboren en geworteld en weinig banden met Turkije hebben, niet wegneemt dat zij bekend zijn met de Turkse taal en cultuur, zij daar familie hebben, en zij zich met de hulp van hun ouders in Turkije kunnen handhaven, die het grootste gedeelte van hun leven daar hebben gewoond. Door te overwegen dat de kinderen hier hun hele leven hebben gewoond en opgebouwd heeft de rechtbank het voorgaande niet onderkend.

Dit onderdeel van de grief slaagt.

De staatssecretaris voert verder terecht aan dat hij deugdelijk heeft gemotiveerd waarom hij het niet als een bijzondere omstandigheid aanmerkt dat de man in Nederland heeft gewerkt en belastingen heeft afgedragen. De staatssecretaris heeft zich in redelijkheid op het standpunt gesteld, dat de vreemdeling ervoor gekozen heeft zijn illegale verblijf voort te zetten ondanks het feit dat hij wist dat hij Nederland moest verlaten, dit voor eigen risico komt en zijn arbeidsverleden inherent is aan langdurig verblijf.

Uit het bovenstaande volgt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat de situatie van de vreemdelingen niet schrijnend is. De grief slaagt. Het hoger beroep is gegrond. 

RvS 201900233/1/V1, 23.1.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2020:225