De staatssecretaris heeft zich in het besluit op het standpunt gesteld dat voor de referente weliswaar een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Guinee uit te oefenen, maar dat niet aannemelijk is gemaakt dat het niet mogelijk is om - op afstand - invulling te geven aan het gezinsleven tussen haar en de vreemdeling. Hierbij heeft de staatssecretaris meegewogen dat, gelet op de jonge leeftijd van de vreemdeling, hij met zijn vader mee kan gaan naar Guinee en zich aldaar kan aanpassen aan de geldende normen en gewoonten. Dat de vreemdeling en de referente dan van elkaar worden gescheiden, leidt volgens de staatssecretaris niet tot een ander oordeel. Daarvoor acht hij van belang dat de ouders van de vreemdeling de keuze hebben gemaakt om gezinsleven aan te gaan en te ontwikkelen, terwijl de vader geen verblijfsvergunning heeft.
De rechtbank heeft niet onderkend dat de staatssecretaris ondeugdelijk heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel uitvalt van de vreemdeling. Met de stelling dat de ouders van de vreemdeling zelf verantwoordelijk zijn voor de keuze om gezinsleven aan te gaan en te ontwikkelen, heeft de staatssecretaris ondeugdelijk gemotiveerd dat een scheiding tussen de vreemdeling en de referente is gerechtvaardigd gelet op het belang van de Nederlandse staat om vast te houden aan het paspoortvereiste. Hierbij is van belang dat gelet op de omstandigheden van dit geval de door de staatssecretaris voorgestane mogelijkheid van invulling van het gezinsleven tussen de vreemdeling en de referente op afstand geen deugdelijk alternatief is.
De grief slaagt. Het hoger beroep is kennelijk gegrond.
RvS 201502066/1/V1, 6.1.16
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2016:81