RvS: recht op opvang tijdens procedure tegen niet-ontvankelijkheidsverklaring

Uit de overwegingen van de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3442, volgt dat een vreemdeling na afwijzing van zijn asielverzoek als kennelijk ongegrond, rechtmatig verblijf heeft. Die overwegingen zijn ook in dit geval van toepassing. In artikel 46, zesde lid, van de Procedurerichtlijn (PB 2013 L 180) wordt namelijk behalve de afwijzing van het asielverzoek als kennelijk ongegrond ook de niet-ontvankelijkverklaring van het asielverzoek genoemd. Dat betekent dat de vreemdeling in deze zaak in eerste instantie rechtmatig verblijf heeft gehad gedurende de termijn voor het instellen van beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielverzoek. Dit rechtmatig verblijf duurde voort tot de dag waarop het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen.

Gelet op het voorgaande klaagt de vreemdeling terecht dat zijn recht op opvang niet is geëindigd met de niet-ontvankelijkverklaring van zijn asielverzoek, en dat de mededeling van het COa van 16 maart 2018 wel is gericht op rechtsgevolgen.

De grief slaagt. Het hoger beroep is gegrond.
RvS 201806455/1/V3, 6.1.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2020:8