Het geschil spitst zich met name toe op de vraag of eiseres een geslaagd beroep kan doen op het informatiebericht IND/SUA van 13 juli 2015. Dit informatiebericht geeft aan in welke gevallen zaken van ouderen die zich in de laatste levensfase bevinden, moeten worden voorgelegd aan de Commissie schrijnende zaken (CSZ) van verweerder. Omdat verweerder inmiddels heeft medegedeeld dat het besluit onvoldoende is gemotiveerd voor wat betreft het beroep van eiseres op dit informatiebericht, is het beroep gegrond. Wel is nog aan de orde of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven.
De rb volgt het standpunt van verweerder, dat beslisambtenaren een ruime beoordelingsvrijheid hadden bij het al dan niet voorleggen van zaken aan de CSZ, niet. Uit de eerste zin van het informatiebericht volgt namelijk dat zaken waarin bleek of werd gesteld dat sprake was van vrijwel identieke omstandigheden als in de zaak die tot het informatiebericht heeft geleid, moesten worden voorgelegd. Bovendien is van belang dat het informatiebericht vermeldt dat het niet gaat om cumulatieve voorwaarden. Alleen al hierom moest de zaak van eiseres worden voorgelegd aan de CSZ of een daaraan vergelijkbaar samengestelde commissie omdat de CSZ op enig moment is opgehouden te bestaan.
Daarnaast heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiseres zich niet in de laatste levensfase bevindt. Daarbij is relevant dat eiseres medische informatie heeft verschaft waaruit allerlei medische kwalen blijken die gerelateerd zijn aan haar ouderdom, iets wat door verweerder ook met zoveel woorden wordt erkend. Waarom de hoge leeftijd in combinatie met haar toenemende ouderdomskwalen niet leiden tot de conclusie dat eiseres zich in de laatste levensfase bevindt, heeft verweerder wel gesteld maar niet nader onderbouwd.
Verweerder heeft in de aanvullende motivering nog betoogd dat eiseres niet ernstig hulpbehoevend zou zijn. Wat er ook zij van deze stelling, dit is niet een voorwaarde die is opgenomen in het informatiebericht. Blijkens het informatiebericht moest een vreemdeling zorg- of hulpbehoevend zijn. Dat eiseres hulp en zorg behoeft heeft verweerder niet bestreden en is tussen partijen dus ook niet in geschil. Ook de omstandigheid dat eiseres volgens het BMA niet in een medische noodsituatie komt bij het stopzetten van haar huidige behandeling is niet relevant voor de toepasselijkheid van het informatiebericht. Dat is namelijk evenmin een voorwaarde. Hetzelfde geldt ook voor het betoog van verweerder dat de zorgbehoefte van eiseres is gerelateerd aan normale ouderdomsklachten, dat eiseres enige vorm van zorg kan verkrijgen en dat de mantelzorg die zij nu ontvangt van haar familieleden niet essentieel is voor het slagen van haar medische behandeling. Al deze factoren zijn geen omstandigheden die genoemd worden in het informatiebericht.
Gelet op het voorgaande is er geen aanleiding om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Verweerder zal de zaak van eiseres moeten voorleggen aan een met de CSZ gelijk te stellen commissie en de schrijnendheid dienen te beoordelen. Beroep gegrond.
VK Rb Amsterdam, AWB 20/1542, 20/1543, 1.12.20