RvS: recht op kindgebonden budget Chavez-ouder, onderzoek zorg- en huurtoeslag verantwoordelijkheid Belastingdienst

Deze uitspraak gaat over de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag, het kindgebonden budget en de huurtoeslag van de Nederlandse moeder met Nigeriaanse partner over de maanden november en december 2019 en het jaar 2020 terecht op nihil heeft vastgesteld, omdat haar toeslagpartner niet rechtmatig in Nederland verblijft.

De wetgever heeft bij het tot stand komen van de Wkgb niet voorzien dat toepassing van de Awir gevolgen kan hebben voor het verstrekken van een tegemoetkoming in de kosten van rechtmatig in Nederland verblijvende kinderen aan de rechtmatig verblijvende ouder als deze een niet rechtmatig verblijvende partner heeft. De wetgever heeft beoogd deze door hem onwenselijk geachte gevolgen weg te nemen door de wetswijziging. Blijkens de expliciete bedoeling van de wetswijziging is in situaties als de onderhavige waar de wijziging op ziet sprake van bijzondere omstandigheden die aanvankelijk niet waren verdisconteerd in de afwegingen van de wetgever. Bij de wetswijziging is zonder toelichting afgezien van overgangsrecht. Gelet op het doel van het kindgebonden budget, de door de wetgever gegeven reden om door wetswijziging wél aanspraak op dit budget te verlenen en de door appellant toegelichte ingrijpende gevolgen voor het kind, doen de bijzondere omstandigheden de toepassing van art. 9 lid 2 Awir zozeer in strijd zijn met het evenredigheidsbeginsel, dat die toepassing hier achterwege moet blijven. Bij het bepalen van de aanspraak van appellant op kindgebonden budget dient art. 9 lid 2 Awir daarom buiten toepassing te worden gelaten.

Voor de aanspraken op zorgtoeslag en de huurtoeslag heeft er geen wetswijziging plaatsgevonden. Voor deze toeslagen geldt nog altijd art. 9 lid 2 Awir en er bestaat geen aanleiding om dit artikellid buiten toepassing te laten. Voor deze aanspraken blijft dus relevant de vraag of de Belastingdienst/Toeslagen deze toeslagen terecht op nihil heeft vastgesteld, omdat partner niet rechtmatig in Nederland verblijft. De Belastingdienst/Toeslagen heeft een eigen verantwoordelijkheid om het rechtstreeks werkende Unierecht toe te passen en moet dus onderzoeken of zich een situatie Chavez situatie voordoet. De Afdeling stelt vast dat het HvJEU het arrest XU en QP pas heeft gewezen terwijl het hoger beroep in deze zaak bij haar aanhangig was. De Afdeling constateert dat de dienst ook niet op een later moment, ondanks verzoek van appellant, een standpunt heeft ingenomen over de betekenis van dit arrest voor het verblijfsrecht van partner en daarmee voor de aanspraak van appellant op zorg- en huurtoeslag. De omstandigheid dat de SvJ&V eerder een aanvraag van partner om hem een Chavez-Vilchez-recht toe te kennen heeft afgewezen, en dit besluit inmiddels formele rechtskracht heeft, ontslaat de Belastingdienst/Toeslagen niet van de verplichting om hierover in deze procedure van appellant over zorg- en huurtoeslag alsnog een standpunt in te nemen.

Hoger beroep tegen Rb Amsterdam 20/2533; 1.12.20 gegrond.
ABRvS, 202100286/1/A2, 15.11.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2023:4215