Nieuws

Rb: ook Chavez-status mogelijk bij zorg voor stiefkinderen

Hoewel vaststaat dat eiser niet de wettelijke verantwoordelijkheid heeft, is wel voldoende aannemelijk gemaakt dat eiser deel uitmaakt van het gezin sinds het jongste kind drie jaar oud is en meer dan marginale zorg- en opvoedtaken op zich neemt. Verweerder heeft dit ook niet (meer) bestreden. Verder wordt in aanmerking genomen dat de verblijfplaats van de biologische vader onbekend is en dat hij geen enkele verantwoordelijkheid neemt voor de opvoeding van en zorg voor zijn kind. Bovendien heeft de moeder het eenhoofdig gezag. Verder heeft verweerder niet bestreden dat eiser momenteel de financiële last draagt en dat hij een affectieve relatie heeft met zijn stiefdochter.

Gelet hierop heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat er geen sprake is van een afhankelijkheids-relatie en dat het vertrek van eiser geen risico oplevert voor het evenwicht van het kind, mede gelet op haar jonge leeftijd. Nu verweerder ook heeft aangenomen dat eiser meer dan marginale zorg- en opvoedingstaken verricht, moet eerder worden aangenomen dat sprake is van een afhankelijkheidsverhouding, als bedoeld in het arrest Chavez-Vilchez.

Rb Middelburg NL24.1743, 26.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:6621

SvJ&V: nieuw beleid Syrie

Op basis van beoordeling volgt dat in geen provincie sprake is van een zogeheten 15c risico. Voorts wordt in het beleid opgenomen dat voor de provincies Idlib, Aleppo, Daraa, Deir Ez-Zour, Raqqa en Hasaka sprake is van een hoge mate van willekeurig geweld waarbij de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden ervoor kunnen zorgen dat een reëel risico op ernstige schade onder artikel 15c aangenomen wordt. Voor de (overige) provincies, te weten Damascus (stad), Damascus (rif/provincie), Latakia, Tartous, Homs, Hama, Quneitra en Suweida wordt aangenomen dat de ondergrens om toepassing te kunnen geven aan de glijdende schaal van artikel 15c niet wordt gehaald.

Op basis van de algehele veiligheidssituatie (met name wat betreft het geweld) in de genoemde gebieden loopt een vreemdeling uit Syrië die vanuit het buitenland terugkeert naar Syrië niet (langer) enkel vanwege die omstandigheid een reëel risico op ernstige schade. Uit het ambtsbericht blijkt dat een risico op mensenrechtenschendingen zich reeds voordoet bij de feitelijke terugkeer in het land. Het huidige uitgangspunt van een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer blijft daarom van kracht, inclusief de eerdere uitzonderingen hierop. Dit betreffen de situaties wanneer de vreemdeling een actieve aanhanger van het regime is of uit de individuele feiten en omstandigheden, zoals eerdere terugkeer naar Syrië, is gebleken dat de vreemdeling bij terugkeer naar Syrië geen risico (meer) loopt op ernstige schade.

Personen die voor vertrek uit Syrië directe en significante kritiek in het openbaar leverden op de Syrische autoriteiten, dan wel de plaatselijke machthebbers en waarvan aannemelijk is dat zij thans in de negatieve belangstelling staan van deze machthebbers worden aangemerkt als risicogroep. Ook wordt een risicogroep in het beleid opgenomen voor lhbti personen.

kamerstuk 19637-3245, 25.4.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-19637-3245.html

RvS: risico bij gevangenisstraf Oeganda

De vreemdeling voert terecht aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat zij geen reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Oeganda. De staatssecretaris heeft aangenomen dat zij wellicht of zelfs waarschijnlijk nog een straf moet uitzitten. Verder wijst de vreemdeling erop dat zij tijdens haar voorarrest in ‘Kigo Prison’ is mishandeld. De staatssecretaris heeft dat in zijn besluitvorming en nadere schriftelijke inlichtingen ook aangenomen.

Daarnaast heeft de staatssecretaris naar aanleiding van door de vreemdeling overgelegde informatie over slechte leefomstandigheden en lichamelijk en psychisch geweld in Oegandese gevangenissen in het aanvullend voornemen aangenomen dat de situatie in die gevangenissen slecht is. De staatssecretaris moet deze omstandigheden in samenhang betrekken in een op de toekomst gerichte beoordeling van een reëel risico op ernstige schade. Dat heeft hij niet gedaan, want hij heeft in de kern volstaan met het standpunt dat de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in het verleden ernstig is mishandeld of gemarteld. Met dat standpunt is de staatssecretaris er verder aan voorbijgegaan dat het begrip ernstige mishandeling of marteling zich in betekenis onderscheidt van het begrip reëel risico op ernstige schade. Als een vreemdeling geen ernstige mishandeling of marteling aannemelijk heeft gemaakt, betekent dit niet automatisch dat die vreemdeling geen reëel risico op ernstige schade aannemelijk heeft gemaakt.

Hoger beroep tegen Rb Amsterdam NL21.8416, 7.10.21, gegrond
RvS 202106502/1/V1, 29.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:1768

WBV 2024/9: asielbeleid t.a.v. Jemen

Er hebben een tweetal inhoudelijke wijzigingen plaatsgevonden. 

  • de risicogroepen zijn uitgebreid met: journalisten, activisten en personen die actief zijn in de politiek en daarbij significante kritiek uiten op de autoriteiten en de groep alleenstaande vrouwen en vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt te vrezen voor gendergerelateerd geweld. Voor beide groepen is de situatie in Jemen verslechterd. 
  • Er wordt een lagere gradatie van art. 15c aangenomen. Bij deze lagere gradatie dient een vreemdeling aannemelijk te maken dat zijn individuele situatie en persoonlijke omstandigheden in combinatie met de intensiteit van willekeurig geweld in Jemen zorgt voor een reëel risico op ernstige schade vanwege dit willekeurige geweld en waarom hij hierop een verhoogd risico loopt ten opzichte van andere burgers.

WBV 2024/9, 22.4.24 in Staatscourant 2024, 13067, 24.4.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-13067.html

RvS: geen onzekere tijdelijke situatie Gaza

De staatssecretaris heeft ondeugdelijk gemotiveerd of in Gaza op 19 december 2023 sprake was van een onzekere situatie die naar verwachting tijdelijk is. Om deze reden is het besluit tot het instellen van een besluitmoratorium ondeugdelijk gemotiveerd.

Het betoog slaagt.
RvS 202400561/1/V2, 24.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:1663

Rb: Armenië veilig voor Armeense gehuwd met Turk

Naar het oordeel van de rechtbank stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk gemaakt heeft dat zij behoort tot een risicogroep, waardoor Armenië voor haar geen veilig land van herkomst is. Uit de door eiser naar voren gebrachte documenten blijkt dat de verhouding tussen Turkije en Armenië gespannen is naar aanleiding van het conflict rondom Nagorno Karabach. Echter blijkt nergens uit de door eiser aangehaalde informatie dat deze oorlog effect heeft op de positie van Turken in Armenië. Dat Turken vertrokken zijn uit Armenië of dat er weinig Turken gevestigd zijn kan allerlei oorzaken hebben. Haar eigen ervaringen leiden ook niet tot de conclusie dat Armenië voor haar geen veilig land van herkomst is, te meer omdat zij niet geprobeerd heeft om bescherming te krijgen.

De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat uit de verklaringen van eiseres niet is gebleken dat zij naar de Armeense politie is gegaan voor bescherming, met uitzondering van één keer na het laatste incident. De politie zou haar aangifte niet in behandeling hebben genomen. De staatssecretaris gaat er terecht van uit dat van eisers verwacht mag worden dat zij een klacht indient tegen de politie in Armenië indien zij van mening is dat de politie haar niet wil helpen. Eiseres heeft verklaard dat zij dit bewust niet heeft gedaan. De stelling dat zij na de reactie van de politie dacht dat dit geen zin meer had doet er niet aan af dat dit wel van haar verwacht mocht worden. Eiseres heeft daarnaast onvoldoende aanknopingspunten naar voren gebracht waardoor een onderzoek door de staatssecretaris geïndiceerd zou zijn.

Het betoog slaagt niet.
Rb Arnhem NL23.15859, 17.4.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:5890

IB 2024/26: Turkije geen veilig derde land, geen terugname

Uit verschillende bronnen is gebleken dat in het algemeen niet aannemelijk is dat afgewezen asielzoekers uit derde landen zullen worden (weder)toegelaten tot Turkije. Hierbij wordt onder meer verwezen naar de werkdocumenten van de Europese Commissie staat dat Turkije de bepalingen van het readmissie-akkoord tussen Turkije en de EU (nog) niet naleeft. Verder is van belang dat de TPR (Temporary Protection Regulation), waar o.a. Syriërs en staatloze Palestijnen uit Syrië onder vallen, de volgende gronden voor het stoppen van de tijdelijke bescherming benoemt: a. Leaves Turkey voluntarily; b. Avails him or herself of the protection of a third country; c. Is admitted to a third country on humanitarian grounds or for resettlement.

Gelet hierop zal Turkije in het algemeen niet als veilig derde land kunnen worden tegengeworpen en zal de asielaanvraag op deze grond niet als niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard.

https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1333673_1/1/, 26.4.24

Rb: iMMO bewijst moeite om te verklaren over verkrachting

De vreemdeling legt aan zijn derde asielaanvraag ten grondslag dat hij problemen heeft ervaren door het zwanger maken van een meisje. De vreemdeling stelt bij een arrestatie te zijn mishandeld, gemarteld en geslagen, en bij een eerdere arrestatie verkracht. De staatssecretaris stelt dat er geen aanleiding is om de conclusie te herzien vanwege de eerdere aanvragen en verklaringen en omdat het iMMO rapport niet voldoende inzichtelijk is.

De rechtbank overweegt als volgt. In het iMMO rapport wordt geconcludeerd dat de vreemdeling zijn psychische problemen waarschijnlijk geïnterfereerd hebben met het vermogen compleet, consistent en coherent te verklaren. IMMO stelt dat die conclusie is voortgekomen uit de schaamte en schuldgevoelens van de vreemdeling rondom de gestelde verkrachting. .... Uit het iMMO rapport volgt dat de verklaringen over de littekens als ‘zeer consistent’ kunnen worden beoordeeld en dat er een samenhang is geconcludeerd tussen de fysieke en psychische bevindingen. Niet is gebleken dat de staatssecretaris ook de conclusie over de samenhang heeft beoordeeld. De staatssecretaris dient van de inhoud van de bevindingen van iMMO uit te gaan of een contra-expert in te schakelen om de bevindingen van iMMO te beoordelen.

Beroep gegrond.
Rb Zwolle, NL23.15760, 25.3.24

Rb: vergoeding iMMO onderzoek in hasa wanneer relevant voor uitkomst

De vreemdeling heeft in haar opvolgende aanvraag een iMMO-rapport overgelegd dat op eigen initiatief en kosten is opgesteld. Zij verzoekt een vergoeding voor de kosten van het onderzoek. De staatssecretaris heeft het verzoek afgewezen.

De rechtbank overweegt als volgt. De uitleg en toepassing IB 2023/12 betekent feitelijk dat er onderscheid wordt gemaakt tussen eerste en opvolgende aanvragen. Immers als de staatssecretaris geen iMMO-onderzoek nodig acht in de eerste aanvraag en de vreemdeling initieert op dat moment zelf ook geen onderzoek, dan komen de kosten voor een iMMO-onderzoek ook in een opvolgende procedure niet voor vergoeding in aanmerking omdat de vreemdeling het eerder had moeten aanvragen of overleggen.

De rechtbank overweegt dat, wanneer op eigen initiatief van de betrokkene een medisch onderzoek wordt gedaan, van belang is of het resultaat daarvan relevant is voor de inwilligbaarheid van de asielaanvraag. Nu het iMMO-rapport relevant is gebleken voor de inwilliging van de aanvraag, ligt daarin besloten dat de staatssecretaris ook de instelling van een medisch onderzoek relevant heeft geacht. Dit betekent dat het uit de openbare middelen moet worden bekostigd.

Beroep gegrond.
Rb Amsterdam, NL23.23931, 11.4.24

HvJ EU: geen procedure verplicht over toepassing discretionaire bevoegdheid in Dublinbesluit

De vreemdeling heeft verzocht om toepassing van art. 17(1) Dvo, maar de minister heeft dit geweigerd. De verwijzende rechter heeft prejudiciële vragen gesteld over de verplichting een daadwerkelijk rechtsmiddel te bieden indien wordt geweigerd art. 17(1) Dvo toe te passen en de mogelijke opschortende werking daarvan. 
Het Hof beantwoordt de vragen als volgt.

  1. de lidstaten zijn niet verplicht te voorzien in een daadwerkelijk rechtsmiddel tegen een besluit dat krachtens de discretionaire bepaling van art. 17(1) Dvo is vastgesteld. 
  2. Art. 47 Hv is niet van toepassing op een situatie waarin een persoon die om internationale bescherming verzoekt en ten aanzien van wie een overdrachtsbesluit is genomen. 

HvJEU C-359/22 (AHY t. Ierland), 18.4.24
ECLI:EU:C:2024:334
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-359/22

Pagina's