Nieuws

Rb: beoordeling vermogen om over bewustwording LHBTI te verklaren

Verweerder doet de aanname dat “een ieder” een bepaalde diepgang ervaart in zijn/haar gevoelens en verweerder doet de aanname dat “een ieder” ook met diepgang over zijn/haar gevoelens kan verklaren. Beide aannames zijn op geen enkele wijze door verweerder onderbouwd in dit besluit en in zijn werkinstructie. Verweerder kan deze aannames niet doen zonder over meer informatie over eiser te beschikken. Verweerder weet bijvoorbeeld niet welk karakter eiser heeft, welke ontwikkeling hij overigens heeft doorgemaakt, welke begaafdheid en mate van geletterdheid eiser heeft, of eiser over andere onderwerpen anders en meer zijn gedachten kan vormgeven en kan verklaren en hoe eiser zich verbaal kan uitdrukken als hij niet in een hoorsetting maar in de omgang met zogenoemde “peers” spreekt. De rechtbank overweegt dat het ervaren van diepte van gevoelens en relaties en het goed kunnen verwoorden hiervan van vele factoren afhankelijk is.

Verweerder krijgt zes weken om zijn besluit aanvullend te motiveren.
Rb Roermond NL23.11884, 13.9.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:14610

RvS: individueel ambtsbericht onvoldoende onderbouwd

De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat hij het ongeloofwaardig vindt dat op de vreemdeling een bijzondere geheimhoudingsplicht rustte wegens zijn werkzaamheden in een kerncentrale. De minister heeft zich daarbij gebaseerd op de inhoud van het individueel ambtsbericht.

De minister klaagt over het oordeel van de rechtbank dat de gebruikte bron voor het individueel ambtsbericht geen concreet inzicht heeft in de werkzaamheden in de kerncentrale en de omstandigheden waaronder men daar werkt. De minister betoogt dat het ambtsbericht wel inzichtelijk is en wijst erop dat de minister van Buitenlandse Zaken nog een aanvullende toelichting zal geven.

De Afdeling heeft kennis genomen van de aan het individueel ambtsbericht ten grondslag liggende geheime stukken, met inbegrip van de aanvullende toelichting van na de uitspraak van de rechtbank. Hoewel de rechtbank terecht heeft overwogen dat de gebruikte bron voor het ambtsbericht geen inzicht heeft in de werkzaamheden in de kerncentrale, is de rechtbank eraan voorbijgegaan dat er ook gebruik is gemaakt van een tweede bron.

De klacht is terecht voorgedragen, maar de grief leidt niet tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank. De door de minister van Buitenlandse Zaken gegeven aanvullende toelichting maakt namelijk onvoldoende inzichtelijk dat de conclusie in het individueel ambtsbericht dat op de vreemdeling geen bijzondere geheimhoudingsplicht rustte, wel op de tweede bron kan worden gebaseerd. De grief faalt.

Het hoger beroep tegen Rb den Bosch NL21.13516, 9.11.22 is ongegrond.
RvS 202206583/1/V2, 18.9.24
ECLI:NL:RVS:2024:3740

16 NGO's over het belang van behoud LVV en BBB

Op 12 september is voor het eerst sinds lange tijd weer een Commissiedebat over Asiel en Migratie. Eén van de onderwerpen die op de lange agenda staat, is de toekomst van de LVV en BBB. Namens 16 NGO’s die deze LVV en BBB uitvoeren, stuurden we deze brief om nogmaals het belang te benadrukken van behoud van opvang en begeleiding voor mensen zonder verblijfsvergunning.

De LVV en BBB zijn het uitvloeisel van de uitspraak van het ECSR in 2014. Deze uitspraak staat nog steeds. Schending van het recht op voedsel, kleding en onderdak, ook voor ongedocumenteerden, is een schending van het ECSR. Daarnaast zal het beëindigen van de opvang en begeleiding ook leiden tot problemen met dakloosheid in de grote steden, en tot minder begeleiding bij het vinden van uitwegen uit de illegaliteit.

Rb: vovo voor continuering COA-opvang moeder+baby na 6wkn

Verzoeksters eerdere asielvergunning is ingetrokken. Zij is zwanger geraakt en heeft uitstel van vertrek gehad voor zes weken voor de bevalling tot zes weken na de bevalling. Nu staat verzoekster op straat met haar dochter. Door de uitzetting van de opvang van het COa verblijft verzoekster nu met haar dochter op straat, in de auto. Dit is volgens verzoekster een zeer uitzonderlijke situatie, waardoor zij alsnog een beroep doet op de opvang van het COa….

De rechtbank gaat uit van de uitspraak van de RvS 28 maart 2007, waaruit volgt dat het COa in uitzonderlijke gevallen opvang moet verlenen, ook als degene die om opvang verzoekt niet valt onder de Rva. … De voorzieningenrechter constateert dat de situatie waarin verzoekster en haar dochter zich nu bevinden, gelet op het welzijn van het kind, zodanig nijpend is dat op een of andere manier opvang moet worden geboden. De voorzieningenrechter begrijpt dat het COa wil voorkomen dat het op deze manier uiteindelijk het tekort aan plaatsen in de gemeentelijke opvang moet opvangen. Dat neemt niet weg dat de belangen van verzoekster en haar dochter om nu zo snel mogelijk onderdak te krijgen, zwaarder wegen dan het belang van het COa om alleen opvang te bieden als vaststaat dat degene die opvang verzoekt behoort tot de in artikel 3 van de Rva 2005 genoemde categorieën. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding om de voorlopige voorziening toe te wijzen totdat op het beroep is beslist.

Rb Groningen AWB 24/13623, 29.8.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:13941

Rb: zicht op uitzetting Gambia

De minister verwijst naar door DT&V overgelegde cijfers, waaruit blijkt dat de Gambiaanse autoriteiten van 1 januari 2024 tot en met 31 juli 2024 van de 39 verzoeken om nationaliteitsbevestigingen er 4 hebben bevestigd en 3 lp’s hebben afgegeven. Het zicht op uitzetting ontbreekt dan ook niet.

De rechtbank is dan ook van oordeel dat zicht op uitzetting naar Gambia in het algemeen en specifiek voor eiser niet ontbreekt.

Rb Groningen NL24.32334, 3.9.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:14013

Rb: presentatie ambassade mag zolang er geen risio dreigt vanuit autoriteiten

De vreemdeling heeft beroep tegen de afgewezen asielaanvraag ingesteld en mag de uitspraak in Nederland afwachten. De minister heeft aangekondigd dat de vreemdeling aan de Tsjadische diplomatieke vertegenwoordiging zal worden gepresenteerd. De vreemdeling stelt dat de presentatie prematuur is, omdat hij niet verwijderbaar is.   
De rechtbank oordeelt als volgt.  …. De minister kan op grond van artikel 61, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig vorderen dat vreemdeling medewerking verleent aan de presentatie op de ambassade, ook al is de werking van het asielbesluit opgeschort. De presentatie is een voorbereidende maatregel en geen directe uitzettingshandeling.  

Met betrekking tot de effectiviteit van het rechtsmiddel geldt dat, hoewel volgens het arrest Gnandi uitzettingshandelingen die de effectiviteit van het rechtsmiddel aantasten verboden zijn, de vreemdeling niet heeft aangetoond te vrezen voor de Tsjadische autoriteiten.  Ondanks zijn trauma’s en het ontbreken van bescherming van de Tsjadische overheid, heeft hij niet verklaard dat hij in negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. Daarom tast de voorgenomen presentatie de effectiviteit van zijn beroep niet aan. Vovo afgewezen.  

Rb Den Haag NL24.32613, 20.8.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:13363

Rb: ondanks vovo in art-64 zaak is vreemdeling nog uitzetbaar

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser door de toegewezen voorlopige voorziening geen rechtmatig verblijf heeft gekregen op grond van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw. Daartoe heeft de minister terecht gesteld dat er geen sprake is van een procedure over een verblijfsaanvraag, maar over uitstel van vertrek, wat niet tot een verblijfstitel leidt. Ter onderbouwing heeft de minister zich kunnen beroepen op een uitspraak van deze rechtbank van 22 november 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:14297.

Hoewel het niet uit de directe bewoording van artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw volgt, is in de uitspraak gemotiveerd uiteengezet dat uit de parlementaire geschiedenis volgt dat sprake moet zijn van een procedure over een verblijfstitel. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de omstandigheid dat tegen de uitspraak hoger beroep is ingesteld, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geen aanleiding heeft gezien om het appelverbod te doorbreken.

Rb Groningen NL24.31674, 29.8.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:13781

Rb: ID controle mag bij slapen op de openbare weg

De rechtbank stelt vast dat uit het proces-verbaal van bevindingen volgt dat de verbalisanten ter plaatse zijn gekomen naar aanleiding van een melding van een ambulance die om bijstand van de politie had gevraagd. Ter plaatse zagen de verbalisanten eiser op de openbare weg slapen. Dit is strafbaar gesteld bij artikel 2.20 van de Algemeen plaatselijke verordening Amsterdam. De verbalisanten hebben vervolgens eiser om een identiteitsbewijs gevraagd. Eiser heeft dit niet overgelegd en is daarom aangehouden op grond van artikel 447E van het Wetboek van Strafrecht. Hierna is de door eiser opgegeven naam in het systeem gecontroleerd en is hij meegenomen voor onderzoek.

Volgens vaste rechtspraak kan de bewaringsrechter niet oordelen over de aanwending van een niet bij of krachtens de Vw 2000 voorziene bevoegdheid. De bewaringsrechter zal dus geen oordelen geven over wat is aangevoerd over de vermelding “reden: boete (MEOS)” in het proces-verbaal M105.

Het beroep is ongegrond.
Rb Arnhem NL24.31304, 23.8.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:13865

Rb: nieuwe behandeling hepatitus D moet door BMA beoordeeld worden

Uit het BMA2-advies van januari 2024 blijkt dat eiser momenteel wordt behandeld voor zijn hepatitis B-infectie en dat hij zonder behandeling in een medische noodsituatie terecht zal komen. Uit het BMA-advies blijkt verder dat eiser in Liberia de noodzakelijke behandeling kan krijgen en dat hij in staat is om te reizen. Eiser wordt niet behandeld voor de hepatitis D-infectie. Daarom kan het BMA niet onderzoeken of het uitblijven van een behandeling kan leiden tot een medische noodsituatie.

Eiser stelt dat sinds kort een nieuw medicijn verkrijgbaar is, genaamd B om een hepatitis D infectie te kunnen behandelen. Aangezien het gaat om een vrij nieuw en duur medicijn is het niet te verwachten dat deze behandeling ook in Liberia mogelijk zal zijn. Ter zitting is verder toegelicht dat het Erasmus MC de behandeling nog niet is gestart, vanwege de onzekerheid over de verblijfsstatus van eiser. Het medicijn moet namelijk voor langere tijd worden toegediend en er zijn risico’s verbonden aan het eerder stopzetten van de behandeling….

De rechtbank volgt verweerder dat er geen rekening hoeft worden gehouden met een toekomstige behandeling. De rechtbank volgt verweerder niet in de stelling dat de behandeling van de hepatitis D-infectie een toekomstige behandeling is. In het geval van eiser is het medicijn al beschikbaar en eiser zou de behandeling direct kunnen starten, zoals blijkt uit de toelichting van eiser. Verweerder had op de hoogte kunnen zijn van het nieuwe medicijn en had daarom een aanvullend BMA-advies moeten vragen.  Het beroep is gegrond.

Rb Middelburg NL24.21475 en NL24.21615, 22.8.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:13544

RvS: belangenafweging verplicht bij weigering vergunning medisch vanwege strafblad

De vreemdeling verblijft in NL samen met haar minderjarige dochter, die in 2016 in Nederland is geboren. Zij heeft uitstel van vertrek van mei 2020 tot maart 2022. Haar aanvraag verblijfsvergunning regulier medische behandeling is afgewezen. Zij heeft in 2017 en in 2019 winkeldiefstal gepleegd en is daarvoor onder andere veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Uit het beleid volgt dat de aanvraag in zo’n geval wordt afgewezen wegens gevaar voor de openbare orde. De vreemdeling klaagt over het oordeel van de rechtbank dat de minister op de juiste wijze aan het evenredigheidsbeginsel heeft getoetst. …

Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285 volgt dat een bestuursorgaan bij het nemen van een besluit op grond van een discretionaire bevoegdheid die is ingevuld met beleidsregels, zoals de afwijzing van de aanvraag van de vreemdeling, moet nagaan of de toepassing van het beleid voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen (artikel 4:84 van de Awb). De rechtbank moet daarom toetsen of er bijzondere omstandigheden zijn die de minister aanleiding hadden moeten geven om van de beleidsregel in paragraaf B1/4.4 van de Vc 2000 af te wijken. Dit heeft de rechtbank naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gedaan. De Afdeling wijst op de uitspraak van 14 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4652, waaruit volgt dat de minister bij weigering van een verblijfsvergunning wegens gevaar voor de openbare orde ook moet beoordelen of er bijzondere omstandigheden zijn die reden vormen om af te wijken van het beleid.

De rechtbank heeft niet onderkend dat de minister in het besluit op bezwaar niet is ingegaan op de duur van het verblijf in het asielzoekerscentrum, de onzekere toekomstige duur van dat verblijf en de onzekere toekomstperspectieven die daarvan het gevolg zijn. Daarbij is ook van belang dat uit het meest recente advies van BMA niet blijkt dat de medische situatie van de vreemdeling verbetert.

Hoger Beroep tegen Rb den Haag NL21.18943, 11.4.22 gegrond.
RvS 202202768/1/V3, 27.8.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:3464

Pagina's