O.g.v. art. 5 Wet vaststelling staatloosheid (Wvs) kan een bestuursorgaan buiten de rechterlijke vaststellingsprocedure om, evidente staatloosheid vaststellen. Gelet op Rb Den Haag 18 maart 2025 gaat het om een alternatieve mogelijkheid om evidente staatloosheid vast te stellen. Er is geen sprake van een getrapte bevoegdheid waarbij eerst het bestuursorgaan bevoegd is om te beslissen en daarna pas de rechtbank. Wel heeft het de voorkeur om de procedure eerst bij het bestuursorgaan te doorlopen ter ontlasting van de rechtbank. Het vaststellen van evidente staatloosheid wordt nader geregeld in het Besluit evidente staatloosheid (Bes).
Als geen sprake is van evidente staatloosheid, moet de vreemdeling zich voor vaststelling van zijn staatloosheid wenden tot de rechtbank Den Haag. Vreemdelingen die voor de inwerkingtreding van de Wvs reeds in de brp stonden ingeschreven als zijnde staatloos, blijven ingeschreven als zijnde staatloos. Op deze personen is de Wvs en het Bes niet van toepassing.
Deze instructie bevat een beleids- en procedurelijn voor de wijze waarop de IND-medewerker moet handelen in het geval gegevens in de BRP met betrekking tot de identiteit, nationaliteit of burgerlijke staat afwijken van gegevens waarover de IND beschikt en het volgen van de BRPgegevens zou leiden tot een onjuiste beslissing op een verblijfsrechtelijke aanvraag, verzoek om naturalisatie of andersoortig verzoek aan de IND.
Deze lijn, waarvan gelet op het belang van een gelijkluidende overheidsadministratie zo spaarzaam mogelijk gebruik moet worden gemaakt, geldt zolang het fenomeen van afwijkende gegevens tussen de IND en gemeenten (BRP) die tot een onwenselijke situatie leiden voortduurt. Een oplossing wordt gezocht in verbeteringen op het niveau van wet- en regelgeving, instructies of afspraken met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en gemeenten.
De transit hub beoogt als maatregel terugkeer te realiseren van vertrekplichtige vreemdelingen. Met Oeganda werd besproken dat enkel vreemdelingen met een herkomst uit de regio van Oeganda in aanmerking komen voor terugkeer via de transit hub. In het transit hub proces worden vreemdelingen gedwongen van Nederland naar Oeganda overgebracht. Nederland toetst vóór een overbrenging naar Oeganda ook of er voor de vreemdeling een reëel risico bestaat op schending van het non-refoulement beginsel door de overbrenging naar Oeganda. In Oeganda wordt de vreemdeling opgevangen in een opvanglocatie. Vanuit deze opvanglocatie zal verder worden gewerkt aan het voortzetten van terugkeer naar het land van herkomst. Ook hierbij is het uitgangspunt zelfstandig vertrek vanuit Oeganda.
Oeganda en Nederland zullen de komende tijd de afspraken voor de transit hub verder uitwerken. De benodigde middelen voor het operationaliseren van een transit hub zijn afhankelijk van de uiteindelijke afspraken tussen Nederland en Oeganda en de daarbij horende modaliteiten. Het is noodzakelijk dat de uitwerking van de transit hub zorgvuldig gebeurt waarbij aandacht is voor de juridische kaders en het borgen van de (mensen)rechten van de vreemdeling.
https://open.overheid.nl/documenten/a7a3627a-21ca-4b8e-b435-82dd1be4459f/file, 25.9.25
Uit gegevens van de KMar blijkt dat in 2024 het gedwongen vertrek in 714 gevallen daadwerkelijk geëffectueerd is. Uit de processen-verbaal van de KMar blijkt dat de informatieoverdracht ten aanzien van bezittingen in meer dan de helft van alle uitzettingen niet volledig was. Dit betrof 367 uitzettingen (51,98%). Bij de overige uitzettingen was de informatie omtrent de bagage wel correct. Ook blijkt dat er in 20 procent respectievelijk 24 procent van de gevallen gebruik gemaakt is van hulpmiddelen tijdens de uitzetting, waaronder drie minderjarigen. Voor zover bekend heeft het toepassen van hulpmiddelen bij minderjarigen zich in eerdere jaren niet voorgedaan.
https://www.inlia.nl/nl/nieuws/1479/aantal-uitzettingen-in-het-eerste-halfjaar-van-2025, 19.9.25
De rechtbank heeft ten onrechte geoordeeld dat de minister niet aannemelijk heeft hoeven achten dat appellant, wanneer hij daartoe in de gelegenheid zou worden gesteld, daadwerkelijk zelfstandig zou terugkeren naar Turkije.
Nadat de minister de tweede asielaanvraag in 2024 heeft afgewezen, heeft appellant te kennen gegeven dat hij geen beroep instelt, dat hij wil vertrekken naar Turkije en dat hij het vliegticket zal toesturen en zijn paspoort zal laten afgeven. Verder heeft zijn neef het paspoort aan de minister overhandigd. Kort na de oplegging van de maatregel heeft de gemachtigde het geboekte vliegticket per e-mail aan de regievoerder gestuurd. Hiermee heeft appellant zijn vertrekwens geconcretiseerd. De vreemdelingenbewaring had eerder opgeheven moeten worden.
Het hoger beroep tegen Rb Rotterdam NL24.43297, 18.11.24 is gegrond.
RvS BRS.24.000447, 24.9.25
ECLI:NL:RVS:2025:4496
In het kader van de parlementaire behandeling van de wetsvoorstellen invoering tweestatusstelsel en asielnoodmaatregelen wordt aan de Eerste Kamer een zestal rapportages van ketenbrede uitvoeringstoetsen toegezonden. De eerste vijf toetsen zijn opgesteld door de IND. De uitvoeringstoets ‘strafbaarstelling illegaliteit’ is uitgevoerd onder coördinatie van het DG Migratie en brengt de mogelijke uitvoeringsgevolgen van dit amendement bij de asielnoodmaatregelenwet in kaart.
In die uitvoeringstoets Strafbaarstelling Illegaliteit staat oa:
EK 36703 / 36704, B, 17.9.25
https://www.eerstekamer.nl/overig/20250923/bijlage_6_uitvoeringstoets/document3/f=/vmr2m0dvdpzu_opgemaakt.pdf
Eiser voert aan dat de melding op basis waarvan een persoonsgerichte controle is gedaan op het adres waarna hij vervolgens is staande gehouden, niet concreet is. Niet blijkt van wanneer die melding dateert en van wie deze afkomstig is.
De rechtbank is van oordeel dat de melding voldoende concrete informatie bevatte over een illegaal verblijvend persoon op het voornoemde adres. De melding was weliswaar gericht op de tweelingbroer van eiser, die illegaal op dat adres zou hebben verbleven, maar tijdens de persoonsgerichte controle op dit adres werd eiser aangetroffen. Dat niet bekend is wanneer de melding is gedaan maakt het opleggen van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig. Op zitting is gebleken dat zorgvuldig onderzoek is gedaan door de betrokken instanties, waaronder de AVIM, naar de melding. Bovendien is van belang dat gebleken is dat eiser al geruime tijd illegaal in Nederland verblijft.
Rb Middelburg NL25.44899 en NL25.44918, 24.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:17522
Eiseres heeft vanaf 2019 een verblijfsvergunning bij haar toenmalige partner gehad. Haar kind heeft vanaf toen samen met eiseres in Nederland verbleven. Het kind heeft sinds 2023 een zelfstandig verblijfsrecht in Nederland gekregen.
De afwijzing van de aanvraag van eiseres heeft tot gevolg dat ook haar kind eiseres naar Suriname zal moeten volgen of de keuze zal moeten maken zonder eiseres in Nederland te blijven. De rechtbank is van oordeel dat daarmee het aan referente toegekende zelfstandige verblijfsrecht wordt aangetast en illusoir wordt gemaakt. Verweerder had, naar het oordeel van de rechtbank, diepgaander de belangen van het kind dienen te onderzoeken en aan die belangen ook kenbaar een zwaarder gewicht toe moeten kennen dan nu uit de motivering van het bestreden besluit naar voren komt. Hoewel niet onaannemelijk is dat het kind ook in Suriname het gezinsleven met haar moeder weer zou kunnen uitoefenen, kan in het licht van 3IVRK en en 24 Handvest en de vergunning voortgezet verblijf niet op deze wijze worden omgegaan met het individueel belang van referente. Dat is onzorgvuldig en niet in overeenstemming met het vertrouwen dat het kind mag ontlenen aan het haar verleende voortgezet zelfstandig verblijfrecht.
Het beroep is gegrond.
Rb den Haag NL25.15111, NL25.15112 en NL25.2630, 11.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:17056
Op 16 juli 2025 heeft de Afdeling een uitspraak gedaan over het evenredigheidsbeginsel bij een intrekking met terugwerkende kracht.
Op dit moment wordt de uitspraak nader bestudeerd. Als voorlopige werkwijze kan worden gehanteerd dat indien de vreemdeling de onevenredige financiële consequenties van de terubetalingsverplichting zelf niet heeft ingebracht of onderbouwd, de intrekking met terugwerkende kracht kan worden doorgezet.