Het wetsvoorstel en het Besluit evidente staatloosheid (Bes) zijn op 1 oktober 2023 in werking getreden. In de periode 1 oktober 2023 tot heden zijn 30 verzoeken binnen gekomen bij de rechtbank. In minder dan 10 gevallen heeft de rechtbank inmiddels tot staatloosheid geconcludeerd. Een aantal verzoeken is ingetrokken. In de overige zaken is nog geen uitspraak gedaan. Een uitsplitsing naar leeftijd, geslacht en land van herkomst is nog niet gemaakt.
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35687-G.html, 6.1.25
Gedwongen vertrek |
2024 eerste helft |
2024 tweede helft |
Algerijnse: |
30 |
90 |
Marokkaanse: |
120 |
50 |
Colombiaanse: |
|
30 |
Surinaamse: |
30 |
20 |
Georgische: |
|
20 |
Totaal niet-europees |
440 |
360 |
Vrijwillig vertrek |
2024 eerste helft |
2024 tweede helft |
Mongolische: 90 |
|
90 |
Turkse: 80 |
100 |
80 |
Tadzjiekse: 70 |
|
70 |
Algerijnse: 60 |
|
60 |
Oezbeekse: 60 |
|
60 |
Totaal niet-europees |
1260 |
930 |
Het antwoord van de DT&V d.d. 21 november 2024 eerste halfjaar van 2024
Het antwoord van de DT&V d.d. 7 januari 2025 het tweede halfjaar van 2024
Zie ook: https://www.dienstterugkeerenvertrek.nl/actueel/nieuws/2025/01/10/stijging-aantal-mensen-dat-nederland-heeft-verlaten, 10.1.25
Uit de VW2000 volgt dat de minister aan de vreemdeling, na het niet naleven van een bevel tot onmiddellijk vertrek naar het grondgebied van de lidstaat waar hij een verblijfsrecht heeft, een terugkeerbesluit kan uitreiken. In dit geval heeft de vreemdeling herhaaldelijk geen gehoor gegeven aan het bevel zich naar Frankrijk te begeven, waarna de minister een terugkeerbesluit heeft uitgereikt met een terugkeerverplichting naar Algerije.
Er bestond geen aanleiding om het terugkeerbesluit in te trekken na de schriftelijke bevestiging van de Franse autoriteiten dat de overdracht van de vreemdeling door Frankrijk wordt geaccepteerd. De minister heeft namelijk het terugkeerbesluit aan de vreemdeling uitgereikt omdat hij de eerdere bevelen zich naar Frankrijk te begeven niet is nagekomen. De minister mocht de vreemdeling dus met het oog op uitzetting naar Algerije in bewaring stellen.
De grief slaagt.
Het hoger beroep tegen Rb Rotterdam NL24.27923, 18.7.24 is gegrond.
RvS BRS.24.000278, 16.1.25
ECLI:NL:RVS:2025:74
Tussen partijen is niet in geschil dat eiser op het moment van oplegging van het terugkeerbesluit geen rechtmatig verblijf had in Nederland. Niet in geschil is dat eiser een aanvraag voor een verblijfsvergunning in Portugal heeft ingediend en dat op deze aanvraag nog niet is beslist. Voor zover eiser hangende deze aanvraagprocedure procedureel rechtmatig verblijf in Portugal heeft, valt dit niet onder de reikwijdte van de term “geldige verblijfsvergunning of andere toestemming tot verblijf”, als bedoeld in de Terugkeerrichtlijn. Uit de toelichting van de Europese Commissie blijkt namelijk dat het moet gaan om een verblijfsrecht van een zekere en bestendige duur. Een procedureel verblijfsrecht is naar zijn aard onzeker en in de regel van korte(re) duur. Zo’n verblijfsrecht is vergelijkbaar met een vorm van tijdelijk uitstel van vertrek.
Verweerder kon daarom besluiten eiser een vertrektermijn te onthouden.
Rb Middelburg NL24.26316, 3.1.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:56
Eiseres is op jonge leeftijd uit Afghanistan bent vertrokken. Vervolgens woonde zij een aantal jaren in Pakistan. In 2012 is zij met haar (inmiddels) ex-man getrouwd en vervolgens heeft eiseres in de periode tussen (ongeveer) 2014 en 2022 in het Verenigd Koninkrijk met hem gewoond. Eiseres werd zowel door haar echtgenoot als haar schoonfamilie slecht behandeld. In het laatste jaar is eiseres door haar echtgenoot verstoten, omdat hij geen interesse in eiseres had. Omdat eiseres de eer van haar familie heeft geschonden, is zij in 2022 uiteindelijk door een oom naar Oostenrijk gebracht. Dit op aanraden van één of meer vrouwelijke familieleden. Omdat bleek dat eiseres een Nederlands visum had, is zij vervolgens door de Oostenrijkse autoriteiten overgedragen aan Nederland. Bij een eventuele terugkeer naar Afghanistan vreest eiseres te worden gedood, omdat zij de eer van haar familie geschonden heeft. Het is voor eiseres niet mogelijk om opnieuw bij haar schoonfamilie in het Verenigd Koninkrijk te gaan wonen….
Eiseres voert in beroep aan dat het, gelet op haar individuele omstandigheden, niet redelijk is om haar te laten terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk. Eiseres stelt dat de minister onvoldoende gewicht heeft toegekend aan de omstandigheden waaronder eiseres in het Verenigd Koninkrijk verbleef. Specifiek noemt eiseres uitbuiting door haar (ex-) echtgenoot en zijn familie en de dreiging van (schoon)familie om haar naar Afghanistan te sturen of eiseres iets aan te doen. Als gevolg hiervan heeft eiseres ernstige psychische klachten ontwikkeld. De dreigende uitzetting naar het Verenigd Koninkrijk zorgt bovendien voor een verslechtering in haar psychische toestand en een toegenomen risico op suïcide. Eiseres stelt dat ook de medische omstandigheden onderdeel uitmaken van de redelijkheidstoets. Eiseres kan ook niet terugkeren naar het Verenigd Koninkrijk omdat zij daar geen familie heeft om op terug te vallen en niet verwacht kan worden dat zij zich naar haar schoonfamilie begeeft. Dit laatste klemt te meer omdat eiseres voornemens is een echtscheidingsprocedure te starten. Eiseres heeft wel grote steun van haar in Nederland woonachtige zus en heeft met deze zus gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. Eiseres woont ook bij deze zus in. Op grond van het voorgaande is aldus eiseres niet voldaan aan de redelijkheidstoets.
De rechtbank stelt vast dat eiseres haar psychische klachten, waarover zij in het nader gehoor heeft verklaard en die kunnen leiden tot decompensatie, genoegzaam heeft aangetoond met behulp van medische documentatie en dat ook de minister ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op de hoogte was van deze medische informatie. … De rechtbank volgt de minister dan ook niet in zijn verweer dat alle door eiseres gestelde omstandigheden kenbaar zijn meegewogen. De beroepsgrond slaagt….
De rechtbank overweegt dat vergunningverlening wegens schrijnende omstandigheden wordt beoordeeld aan de hand van het bepaalde in de Vreemdelingencirculaire…. Dat deze bevoegdheid terughoudend is geformuleerd en er sprake is van een restbepaling met een verregaande toets, laat onverlet dat de minister in het bestreden besluit in het geheel niet ingaat op (onder meer) de medische omstandigheden van eiseres. De toelichting van de minister tijdens de zitting dat hij de schrijnende omstandigheden van eiseres niet ziet, en dat deze ook niet zijn gesteld, is naar het oordeel van de rechtbank, ontoereikend. Daarmee is ook geen sprake van een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.
Het beroep is gegrond.
Rb Utrecht NL24.38489, 14.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:22526
De vreemdeling heeft onder andere een ritmestoornis van het hart. Het is niet in geschil dat een medische noodsituatie ontstaat als medische zorg voor zijn hart uitblijft. De minister is van oordeel dat de noodzakelijke medische zorg in Irak aanwezig is in het Rizgary Teaching Hospital. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op het BMA-advies van 9 december 2022….
De vreemdeling klaagt terecht over het oordeel van de rechtbank over de beschikbaarheid van de medische zorg. Uit de door hem overgelegde brief van dr. Ter Bekke van 14 december 2023, volgt dat het erfelijk aritmie-syndroom waar de vreemdeling aan lijdt, erg complex is en vraagt om een gedegen academische kennis van cellulaire en cardiale elektrofysiologie, risico-inschatting alsook van complexe genetica. Als deze aandoening niet goed behandeld wordt, is de kans op overlijden volgens dr. Ter Bekke groot. De complexiteit van de aandoening wordt bevestigd in de door de vreemdeling in hoger beroep overgelegde brief van dr. P.G.A. Volders, cardioloog en hoogleraar Genetische Cardiologie, van 29 maart 2024. Ook in deze brief wordt uitgebreid toegelicht dat de vreemdeling specialistische cardiologische zorg nodig heeft. Daarnaast blijkt volgens dr. Volders op geen enkele wijze dat de noodzakelijke expertise beschikbaar is in het Rizgary Teaching Hospital en hij heeft toegelicht dat het ontbreken hiervan levensbedreigende gevolgen heeft.
De vreemdeling klaagt terecht dat deze informatie wel degelijk reden is voor twijfel aan de beschikbaarheid van de in Irak aanwezige cardiologische zorg. In het BMA-advies is weliswaar gewezen op de aandoening van het hart en dat een follow-up door een cardioloog nodig is. Maar het zegt verder niks over de complexiteit van de aandoening en de specialistische cardiologische zorg die volgens dokters Ter Bekke en Volders nodig is en ontbreekt in het Rizgary Teaching Hospital. Het is dus onduidelijk of en in welke mate rekening hiermee is gehouden in het BMA-advies en of deze specialistische zorg in het Rizgary Teaching Hospital wordt geboden.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat de minister zich terecht heeft gebaseerd op het BMA-advies. De grief slaagt.
Het hoger beroep tegen Rb Utrecht NL23.24138, 29.1.24 is gegrond.
RvS 202401258/1/V3, 7.1.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:21
Uit het BMA advies volgt dat bij het uitblijven van de behandeling een medische noodsituatie binnen 3 tot 6 maanden kan ontstaan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de medische noodzakelijke zorg in Ethiopië geboden zal kunnen worden. Volgens de minister is de beschermde woonvorm waar verzoeker thans verblijft weliswaar aldaar niet aanwezig, maar er is wel thuiszorg mogelijk door een psychiatrisch verpleegkundige. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijkt uit het BMA advies echter niet wat de thuiszorg inhoudt en of die de in het BMA advies genoemde noodzakelijke 24-uurs-begeleiding kan bieden. Uit het BMA advies volgt immers dat als de medicamenteuze behandeling en de maatschappelijke begeleiding niet gecontinueerd worden, op korte termijn een ernstig verlies van de zelfredzaamheid wordt verwacht waarvoor dan opnieuw een gedwongen opname nodig zal zijn. De voorzieningenrechter ziet dan ook aanleiding om het verzoek om een voorlopige voorziening toe te wijzen.
Rb Groningen AWB 24/12503, 17.1.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:535
Eiseres is geboren in 1961 en heeft de Colombiaanse nationaliteit. Zij verblijft sinds januari 2022 in Nederland en wenst verblijf op grond van het Unierecht bij haar in Nederland verblijvende dochter (referente) en schoonzoon met de Portugese nationaliteit.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij voor haar komst naar Nederland minimaal één jaar ononderbroken materiële ondersteuning van referente heeft ontvangen, die noodzakelijk en reëel was, dan wel dat zij vanwege ernstige gezondheidsredenen een persoonlijke verzorging door referente strikt behoeft. ….
De hoogste bestuursrechter heeft overwogen dat uit de enkele omstandigheid dat de referent over een lange periode regelmatig een som geld aan het familielid heeft betaald, niet zonder meer volgt dat de geboden steun ook daadwerkelijk noodzakelijk was om in de basisbehoeften van het familielid te voorzien. Het familielid van de Unieburger moet ook aantonen in welke economische en sociale toestand hij zich in het land van herkomst bevond. ….
De rechtbank is ook met verweerder van oordeel dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat materiële ondersteuning van referente noodzakelijk was om in Colombia in haar basisbehoeften te voorzien. Eiseres heeft namelijk geen stukken overgelegd die inzicht geven in haar economische en sociale toestand in Colombia. … Eiseres heeft dus niet inzichtelijk gemaakt wat haar basisbehoeften zijn, waardoor ook niet is vast te stellen of de verleende steun noodzakelijk is geweest.
Rb den Haag NL23.34052 en NL23.34053, 23.9.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:22050
De vreemdeling legt onder andere aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij problemen ervaart omdat zijn vader wordt beschuldigd als Gülenist. De minister acht het relaas geloofwaardig, maar stelt dat er geen sprake is van vluchtelingschap of een reëel risico op ernstig schade.
De rechtbank overweegt als volgt. In het geval van de vreemdeling is, anders dan de minister stelt, sprake van bijzondere omstandigheden. Sinds 1 juli 2024 is het groepenbeleid komen te vervallen en de minister is overgestapt naar risicoprofielen. Nu de minister de beslistermijn in deze zaak ruimschoots heeft overschreden, komt het niet voor rekening van de vreemdeling dat pas na deze verandering op zijn aanvraag is beslist. Gelet hierop is de aanvraag van de vreemdeling onterecht aan het nieuwe beleid van risicoprofielen getoetst. Er is sprake van strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. De aanvraag moet getoetst worden aan het oude groepenbeleid.
In de nieuwe beoordeling dient de minister kenbaar te betrekken wat de vreemdeling zelf heeft meegemaakt. …
Verder heeft de minister niet zonder meer tot de beleidswijziging van 1 december 2023 kunnen komen. De conclusie dat de afname in intensiteit en willekeur van de vervolging is afgenomen, volgt niet eenduidig uit het Algemeen Ambtsbericht Turkije (2023). Op basis van de beschikbare landeninformatie is het onduidelijk wat op dit moment de precieze situatie is voor (vermeende) Gülenisten in Turkije.
Beroep gegrond.
Rb Amsterdam, NL24.42815, 3.1.25
In het arrest van 4 oktober 2024 heeft het Hof van Justitie geoordeeld dat een land niet als veilig land van herkomst mag worden aangemerkt als een deel van het grondgebied niet aan de voorwaarden voldoet. Hoewel de rechtbank de minister volgt in haar stelling dat het Hof van Justitie zich in het arrest niet expliciet uitlaat over de uitzondering van groepen, acht de rechtbank de overwegingen van het arrest relevant voor de beantwoording van de vraag of de minister een dergelijke uitzondering mag maken. Het Hof van Justitie beschrijft immers hoe het begrip veilig land van herkomst moet worden geïnterpreteerd. Zo moet bij de uitleg van deze bepaling van het Unierecht niet alleen rekening worden gehouden met de tekstuele interpretatie, maar ook met de context, doelstelling en de ontstaansgeschiedenis van de Procedurerichtlijn. ….
De rechtbank volgt de minister in de stelling dat de aanwijzing van een land als veilig land van herkomst niet betekent dat dit ‘in alle gevallen, voor alle personen en te allen tijde volstrekt veilig moet zijn’. … Maar een absolute waarborg is iets wezenlijk anders dan een algemeen rechtsvermoeden over de algemene civiele, juridische en politieke omstandigheden en bestraffing van actoren van vervolging van een land.
Volledigheidshalve wijst de rechtbank er op dat op 4 juni 2024 prejudiciële vragen zijn gesteld aan het Hof van Justitie over dezelfde rechtsvraag die de rechtbank in de onderhavige uitspraak behandelt. De rechtbank ziet echter geen reden om het arrest van het Hof van Justitie af te wachten. De rechtbank komt tot de conclusie dat het uitzonderen van groepen zich niet verdraagt met de aanwijzing van een land als veilig in de zin van de Procedurerichtlijn.
Rb den Haag NL24.46330, 8.1.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:172
zie ook Rb Roermond NL24.47909, 8.1.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:190