De rechtbank is van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres voor de problemen met haar ex-echtgenoot effectieve bescherming heeft gekregen en/of kan krijgen van de Turkse autoriteiten. Weliswaar zijn aangiftes van eiseres in behandeling genomen en is haar ex-echtgenoot tot vijf keer toe veroordeeld (waarvan overigens maar één keer tot een daadwerkelijke gevangenisstraf) en is er dus sprake van geweest, zoals verweerder juist stelt, dat eiseres is geholpen door de Turkse autoriteiten, maar die hulp is niet effectief gebleken aangezien de ex-echtgenoot, ondanks die veroordelingen, door bleef gaan met zijn mishandelingen en bedreigingen. Dit blijkt alleen al uit het feit dat eiseres na eerdere veroordelingen opnieuw aangiftes heeft gedaan, die weer hebben geleid tot nieuwe veroordelingen. De rechtbank wijst in dit verband ook nog op het vonnis van de Turkse rechtbank van 22 november 2019, waarin is overwogen dat het “duidelijk is dat hij [de ex-echtgenoot] zich in de toekomst opnieuw zo zal gedragen”. Het vorenstaande heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende onderkend. ….
Het beroep is gegrond.
Rb Rotterdam NL24.30345, 10.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20764
Maar Rb Arnhem overweegt anders: Rb Arnhem NL24.23015, 29.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20633
De afgelopen dagen hebben de ontwikkelingen in Syrië elkaar snel opgevolgd. Het landgebonden asielbeleid Syrië is ten gevolge hiervan gestoeld op een situatie die niet langer actueel is. Daarom heb ik besloten een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor Syrië voor de duur van zes maanden.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken zal verzocht worden om in 2025 een ambtsbericht omtrent de actuele situatie in Syrië op te stellen aan de hand waarvan bezien zal worden welke beleidsmatige stappen mogelijk zijn. De situatie wordt ook tussentijds nauwlettend gevolgd. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was reeds gevraagd om nog dit jaar een actueel ambtsbericht uit te brengen. Dit ambtsbericht zal alsnog dit jaar uitgebracht worden om een inzicht te bieden in de volledige periode Assad, strekkend tot en met 27 november 2024.
zie ook Besluit nummer 5987202, 11.12.24 In Staatscourant 2024, 41538, 13.12.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-41538.html
Eiser komt uit Mogadishu, Somalië en behoort tot de Hawiye stam. Eiser is met ingang van 7 maart 1995 in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf onder de beperking ‘humanitaire redenen’. Met ingang van 8 maart 2001 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. In 2011 is deze verblijfsvergunning ingetrokken en is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd. ….
Op 4 mei 2023 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. ….. De hoofdregel is dat alleen een in Nederland ontwikkelde westerse levensstijl niet tot vluchtelingschap kan leiden. De uitzondering hierop is de situatie waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat de westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging of wanneer vervolgingsgronden vanwege een godsdienstige of politieke overtuiging door de westerse kenmerken worden toegedicht of de vreemdeling door deze kenmerken het risico loopt op een onmenselijke behandeling. Het moet daarbij wel gaan om een situatie waarbij de vreemdeling zich in het land van herkomst niet meer helemaal kan aanpassen door uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen of te verbergen kenmerken. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt dat en waarom een van de uitzonderingssituaties zich in dit geval voordoet, maar volstaan met de stelling dat hij is verwesterd en daardoor op zal vallen. Dat is onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiser als vluchteling moet worden aangemerkt.
Rb Arnhem NL24.35602, 5.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20957
Ten aanzien van het argument dat eiser als minderheid wordt gezien en (mogelijk) gediscrimineerd zal worden, waardoor hij in een economisch lastige situatie terecht zou komen en daardoor zich gedwongen zou voelen om tegen een beloning deel te nemen aan gevechtshandelingen in Syrië of Jemen, overweegt de rechtbank … dat de minister de mate van discriminatie nader zal moeten onderzoeken en zal moeten beoordelen of eiser, als gevolg van de discriminatie die in het algemeen ten aanzien van Arabieren in Iran plaatsvindt, het risico loopt op een behandeling die de drempel van een minimum level of severity haalt. ….
Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser door de Iraanse autoriteiten kan worden gezien als dienstplichtweigeraar. Deserteurs en dienstplichtontduikers kunnen ernstig worden achtergesteld, doordat zij hun recht op sociale uitkeringen en burgerrechten kunnen verliezen, waaronder toegang tot overheidsbanen en hoger onderwijs, en het recht om een bedrijf op te richten …. De minister zal dan ook de impact van die maatregelen moeten analyseren en beoordelen of als gevolg daarvan eiser in dusdanige omstandigheden kan komen te verkeren dat de minimum level of severity wordt gehaald, dan wel of hij als gevolg van die maatregelen als verdragsvluchteling kan worden aangemerkt. Daarbij benadrukt de rechtbank dat van eiser niet mag worden verlangd – zoals bij Afghaanse vluchtelingen in Iran gebeurt – zich voor gevechtseenheden van het Iraanse leger aan te melden om zo in het inkomen te voorzien, omdat een dergelijke invulling van de dienstplicht het risico op gewapende inzet van eiser vergroot. De minister zal in de beoordeling ook moeten betrekken of eiser, als gevolg van discriminatie wegens zijn Arabische achtergrond, een verhoogd risico op de toepassing van voornoemde maatregelen loopt. Het beroep is ook in zoverre gegrond….
De rechtbank merkt op dat sinds de datum van het besluit de spanningen in het Midden-Oosten zijn toegenomen. … De rechtbank is van oordeel dat de minister tegen die achtergrond niet langer zonder meer kan volhouden dat sprake is van een tijd van vrede, waarin eiser niet te vrezen heeft voor inzet in militaire handelingen. De minister zal nader moeten beoordelen wat de risico's zijn voor een verdere escalatie of een oorlog. … Vervolgens zal de minister, tegen de achtergrond van die risicoschatting, moeten beoordelen hoe groot het risico is dat eiser – mede als gevolg van zijn dienstplicht – in een escalatie of oorlog tussen Israël en Iran betrokken zal raken.
De rechtbank overweegt daarbij dat als uit het nader onderzoek blijkt dat de kans op oorlog tussen Israël en Iran reëel is, moet worden aangenomen dat eiser bij terugkeer naar Iran een reëel risico op ernstige schade loopt, in het bijzonder omdat hij dan deel zou moeten uitmaken van het leger van een van de in conflict tredende partijen. Het verlenen van de asielstatus ligt in dat geval in de rede. Dat er volgens de minister geen sprake zou zijn van fundamentele gewetensbezwaren, wat daar ook van zij, is daarbij niet relevant, nu van een betrokkene nooit mag worden verlangd zijn eigen leven in het kader van een dienstplicht op het spel te zetten. De beroepsgrond slaagt.
Rb Zwolle NL24.15489, 6.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20460
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij het IMMO-rapport eerder had kunnen en moeten indienen. … Anders dan de minister, ziet de rechtbank niet dat er tijdens de eerste asielprocedure al indicaties waren voor het opstarten van een IMMO-onderzoek. Daarbij komt dat de eerste asielaanvraag is afgedaan in de AA-procedure en gelet op de beperkte tijd die er in die procedure tussen het voornemen en het besluit zat, was het feitelijk ook niet mogelijk om een IMMO-rapport te laten opstellen en indienen.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser het IMMO-rapport eerder had kunnen en moeten overleggen. De minister heeft het IMMO-rapport daarom ook ten onrechte niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid aangemerkt en heeft het verzoek om heroverweging dan ook ten onrechte afgewezen.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning asiel vast te stellen. Het is immers gebleken dat eiser bij zijn eerste aanvraag aan de vereisten voldeed voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Rb Utrecht NL24.10559, 22.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20902
Niet in geschil is dat de moeder met drie van haar minderjarige kinderen met onbekende bestemming is vertrokken en dat de minister de overdrachtstermijn van de moeder en deze drie kinderen terecht heeft verlengd wegens onderduiken. Dat geldt ook voor de minderjarige kinderen die niet met onbekende bestemming zijn vertrokken omdat hun situatie onlosmakelijk met die van hun moeder is verbonden.
De minister heeft tijdens de zitting toegezegd dat eisers niet zonder ouder in het AZC zullen achterblijven en ook niet zonder een van hun ouders zullen worden overgedragen aan Bulgarije. In het geval dat moeder niet meer in beeld komt, zal worden bezien of eisers samen met vader kunnen worden overdragen aan Bulgarije danwel dat zij met hun vader in Nederland kunnen blijven.
Het bestreden besluit is niet onzorgvuldig tot stand gekomen. Het beroep is ongegrond.
Rb Utrecht NL24.35735, 2.10.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20549
Eiser heeft ook in het beroep tegen het overdrachtsbesluit en in het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank die zijn beroep ongegrond heeft verklaard, aangevoerd dat hij vreest om na overdracht aan Frankrijk niet te zullen worden opgevangen en op straat te belanden. …
In de onderhavige bewaringsprocedure heeft eiser een besluit van de Franse autoriteiten overgelegd dat is genomen na de overdracht. In dit besluit is bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor opvang of andere materiële voorzieningen omdat eiser een herhaalde asielaanvraag heeft gedaan. De vrees van eiser dat hij, ondanks zijn medische problematiek en ondanks dat sprake is van een zogenoemde “gereguleerde Dublinoverdracht”, niet in aanmerking zal worden gebracht voor opvangvoorzieningen is dus terecht geweest. …. De rechtbank neemt aan dat eiser de Afdeling zal verzoeken om met spoed uitspraak te doen omdat niet kan worden uitgesloten dat eiser ten onrechte is overgedragen en ten onrechte is aangenomen dat Frankrijk aan zijn verplichting voldoet om opvang te bieden ….
Rb Roermond NL24.47128, 13.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:21008
De vraag is of de dak- en thuislozenopvang voldoet aan de minimumnorm als bedoeld in de Opvangrichtlijn dan wel of deze vorm van (tijdelijke) opvang kan voorkomen dat een Dublinterugkeerder die hierop aangewezen is in een situatie terecht komt van zeer verregaande materiële deprivatie, zoals bedoeld in het arrest Jawo.
De rechtbank vergelijkt de Nederlandse, Duitse en Engelse versie van rechtsoverweging 92 van het arrest Jawo. Er wordt gesproken over “woonruimte”, “Unterkunft” en “a place to live”. De meest elementaire behoeften waarin moet worden voorzien zijn eten, persoonlijke hygiëne en dus een ‘Unterkunft’, dat kan worden vertaald als ‘accommodatie’, ‘verblijfsplaats’, ‘onderkomen’ of, zoals in de Nederlandse vertaling van het arrest Jawo, als ‘woonruimte’. Hoe het laatste element – eine Unterkunft – precies moet worden uitgelegd is niet eenduidig op te maken uit de verschillende taalversies, maar deze lijken wel te duiden op een zekere mate van bestendig onderkomen waar de asielzoeker – al dan niet ook overdag – kan verblijven. Gelet hierop rijst de vraag of de tekortkoming in het Belgische opvangsysteem onder de drempel blijft van het Jawo arrest indien slechts wordt voorzien in een verblijfplaats of onderkomen voor de nacht omdat het Hof van oordeel is dat wel degelijk moet worden voorzien in een plaats om te wonen, te leven en te verblijven.
De minister had nader had moeten motiveren waarom het - soms wel langer dan zes maanden - moeten bivakkeren in de daklozenopvang voor asielzoekers, waaronder Dublinterugkeerders, niet door de ondergrens van het arrest Jawo zakt. Beroep gegrond.
Rb den Bosch 24.32633, 5.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20746
Eiseres is in 2015 met haar ouders naar Nederland gekomen. Haar asielaanvraag is afgewezen, waarna zij vervolgens naar een onderdaklocatie in een VBL is gegaan. Eiseres volgt als jongvolwassene een mbo-opleiding en verblijft doordeweeks in een gastgezin. In het weekend verblijft eiseres bij haar ouders op de VBL.
Eiseres heeft op 22 juni 2021 – zij was toen nog minderjarig – een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning ‘uitoefenen privéleven op grond van artikel 8 van het EVRM’. De aanvraag is afgewezen maar de voorlopige voorziening en later ook het beroep hiertegen zijn gegrond verklaard. De minister heeft daarom de vrijheidsbeperkende maatregel opgeheven. Op eiseres rust immers geen vertrekplicht meer omdat zij rechtmatig verblijf heeft ….
De rechtbank is van oordeel dat de regievoerder van de DT&V terecht eiseres heeft aangezegd dat de onderdakverlening in de VBL wordt beëindigd. Een belangrijke voorwaarde voor onderdak in een VBL is dat sprake is van een niet rechtmatig verblijvende vreemdeling die bereid is mee te werken aan vertrek. Eiseres voldeed niet (meer) aan die voorwaarde. Het betoog van eiseres dat zij (nog steeds) gezinsleven heeft met haar ouders en dat zij al haar hele leven samenwoont met haar ouders, maakt, wat daar ook van zij, de uitschrijving uit de VBL nog niet onrechtmatig.
Het beroep is ongegrond.
Rb Groningen AWB 23/5245, 22.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:19388
The case concerns the detention of a Nigerian family, including three children aged 2, 4, and 5, in the GGV Zeist facility, adapted for families and unaccompanied minors. The family, whose asylum requests were denied, was detained for 33 days. The ECtHR has asked whether the detention conditions for the children violated Article 3 ECHR, whether effective remedies under Article 13 ECHR were available, and whether the detention complied with Article 5(1)(f) and (4) ECHR, particularly regarding less restrictive measures and timely judicial review of the detention's lawfulness.
EHRM Comm Case A.B.A. and Others v. the Netherlands (27637/23 and 19542/24), 7.11.24
https://hudoc.echr.coe.int/eng?i=001-238337