Nieuws

Rb: prejudiciele vragen ivm nieuwe geloofwaardigheidscheck

Vanaf 1 juli 2024 beoordeelt verweerder de geloofwaardigheid van een asielrelaas op een andere wijze: verweerder stelt eerst de asielmotieven vast, beoordeelt dan of deze asielmotieven volledig met authentieke en/of objectief verifieerbare documenten en/of objectieve openbare bronnen zijn onderbouwd en zo niet, of de asielzoeker aan alle in artikel 31, zesde lid, van de Vw 2000 genoemde voorwaarden voldoet. Als dit niet zo is, dan wordt het asielrelaas ongeloofwaardig geacht.

De rechtbank vraagt zich of deze werkwijze verenigbaar is met de Procedurerichtlijn en het Handvest. Immers, door deze werkwijze worden onder meer de andere elementen die als ondersteuning van de verklaringen kunnen dienen, niet of onvoldoende betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling en lijkt geen sprake te zijn van een volledig en grondig onderzoek van de beschermingsbehoefte….

De rechtbank schorst de behandeling van het beroep en houdt in afwachting van de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof iedere verdere beslissing aan.

Rb Roermond NL24.28889 verwijzing, 7.1.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:136

IND: aantal asielverzoeken per spoor en inwilligingspercentages

Behandeling asiel + inwilliging

2024

2023

2022

Eerste asielaanvragen

32.180

28.380

35.540

Spoor 1 (Dublin)

5.110

5.210

4.410

Spoor 2 (veilig lvh)

970 (0%)

1.220 (1%)

1.120 (0%)

Spoor 4 (inhoudelijk)

36.830 (57%)

42.500 (61%)

37.450 (78%)

https://ind.nl/nl/documenten/01-2025/ind-jaarcijfers-2024-tabel.pdf, 16.1.25

Rb: geen Dublin-overdracht vader want stabiele thuissituatie nodig voor dochter

In de door Veilig Thuis opgestelde verklaring staat dat het van belang is dat zodra eisers dochter vanuit de beschermde opvang weer terug naar huis kan keren, er sprake dient te zijn van een stabiele thuissituatie waarbij beide ouders beschikbaar zijn. Beide ouders wensen deze thuissituatie daadwerkelijk te bieden, zoals zowel eiser als zijn echtgenote op zitting desgevraagd hebben aangegeven. ... Uit de brieven van FIER blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat de problematiek rondom de oudste dochter zeer zorgelijk is, er eveneens fysieke klachten zijn, en dat voor contactherstel fysieke aanwezigheid en nabijheid van de beide ouders van belang wordt geacht. Het standpunt van de minister dat een medische onderbouwing waaruit blijkt dat er sprake is van een negatieve invloed op het welzijn en de sociale ontwikkeling van eisers dochter ontbreekt, is gelet op het voorgaande niet juist.

De rechtbank acht gezien het voorgaande het standpunt van de minister dat het contact op afstand kan plaatsvinden, omdat dit al langere tijd zo is geweest en dat niet blijkt dat eiser aan Nederland gebonden is om zijn dochter een stabiele thuissituatie te bieden, evenmin deugdelijk. Het standpunt van de minister is niet onderbouwd door een medische verklaring, terwijl eiser terecht heeft gewezen op een onderbouwd advies van een verpleegkundig specialist van FIER. Verder heeft er lange tijd geen fysiek contact kunnen plaats vinden vanwege de gescheiden vluchtsituatie van eisers gezin. Hierboven is al geoordeeld dat dit in dit verband eiser niet mag worden tegengeworpen.

Gelet op alle voorgaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat de minister het belang van met name de oudste minderjarige dochter en de noodzaak van de fysieke nabijheid van eiser bij haar en zijn gezin, niet deugdelijk heeft gewogen in de door hem verrichte belangenafweging.

Het beroep is gegrond.
Rb Groningen NL24.45910, 17.1.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:559

HvJ EU: asielverzoek terecht niet-ontvankelijk na afgewezen asielverzoek in ander EU-land

Het Hof verklaart voor recht: 
1. De Procedurerichtlijn verzet zich niet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan een verzoek om internationale bescherming niet-ontvankelijk kan worden verklaard wanneer dit verzoek is gedaan door een derdelander of staatloze van wie een eerder verzoek om internationale bescherming dat was ingediend in een andere lidstaat…. is afgewezen bij definitieve beslissing van deze andere lidstaat. 
2. De Procedurerichtlijn verzet zich tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan een verzoek om internationale bescherming dat in deze lidstaat wordt gedaan door een derdelander of een staatloze die reeds in een andere lidstaat een verzoek om internationale bescherming had ingediend, niet-ontvankelijk kan worden verklaard wanneer het nieuwe verzoek is gedaan voordat de bevoegde autoriteit van de tweede lidstaat heeft besloten de behandeling van het vorige verzoek te beëindigen wegens de impliciete intrekking ervan.

HvJ EU joined cases C-123/23 and C-202/23, 19.12.24
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-123/23
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-202/23

EHRM: intrekken mag ondanks opgegroeid in DK, strafblad

Klager is een Irakees staatsburger en hij is veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar en drie maanden wegens een aanval van een bijzonder beledigende, brutale of gevaarlijke aard. Hij is vervolgens Denemarken uitgezet, waar hij sinds zijn zevende levensjaar verblijft.

Het Hof concludeert dat de uitzetting en het inreisverbod een inmenging vormden in het recht op respect voor privé- en gezinsleven ex art. 8 EVRM. Deze maatregelen zijn echter legitiem en gericht op het voorkomen van wanorde en criminaliteit. Bij de beoordeling van de noodzaak van deze inmenging hebben de Deense rechtbanken zorgvuldig rekening gehouden met relevante criteria, zoals de ernst van het gepleegde misdrijf, de strafmaat, het criminele verleden van de aanvrager en zijn banden met Denemarken en Irak. Ondanks zijn langdurige verblijf in Denemarken en familiebanden daar, vindt het Hof dat de ernst van zijn criminele gedrag en de herhaaldelijke schendingen van de wet uitzetting rechtvaardigden.

Het inreisverbod van twaalf jaar, in plaats van een permanent inreisverbod, wordt als proportioneel beschouwd, omdat een permanent verbod in strijd zou zijn met internationale verplichtingen. Het Hof benadrukt echter dat een tijdelijk inreisverbod alleen proportioneel kan zijn als de persoon reële kansen heeft om in de toekomst terug te keren, bijvoorbeeld via gezinshereniging. Statistieken tonen aan dat sommige uitgezette personen met een tijdelijk verbod later een verblijfsvergunning hebben gekregen, wat aantoont dat deze mogelijkheid niet louter theoretisch is. Daarom concludeert het Hof dat de uitzetting en het tijdelijk inreisverbod in overeenstemming is met art. 8 EVRM.
Het Hof oordeelt unaniem dat geen sprake is van een schending van art. 8 EVRM.

EHRM, 14171/23 (Al-Habeeb - Denemarken), 12.11.24
https://hudoc.echr.coe.int/?i=001-237959

IND: Aantallen verblijfsvergunningen

Aanvragen+erkenningspercentages

2024

2023

2022

Familie

38.670 (88%)

41.800 (89%)

45.300 (89%)

Kennis

21.730 (87%)

25.870 (91%)

33.020 (94%)

Studie

22.040 (99%)

23.170 (99%)

22.210 (98%)

Arbeid

6.840 (68%)

5.660 (68%)

4.780 (64%)

https://ind.nl/nl/documenten/01-2025/ind-jaarcijfers-2024-tabel.pdf, 16.1.25

Opvang Veldzicht Ongedocumenteerden

Rb: opvang Veldzicht voor ongedocumenteerde

[eiser] is een van oorsprong Syrische man, die sinds 2004 in Nederland verblijft. Sindsdien is hij verschillende malen opgenomen geweest in psychiatrische instellingen, waaronder ook in Veldzicht . Er zijn diverse (gewelds)incidenten geweest waarbij [eiser] betrokken was. Hij heeft geen verblijfsstatus en leeft momenteel weer op straat, bij gebrek aan passende opvang. Recent zijn er twee nieuwe incidenten geweest in Amsterdam, die tot grote zorgen hebben geleid bij zowel de gemeente Amsterdam als ASKV.

ASKV heeft geprobeerd [eiser] bij een gespecialiseerde psychiatrische instelling te laten opnemen. Zowel [instelling 1] als [instelling 2] hebben hem echter geweigerd. Daarop heeft ASKV op grond van bestaande samenwerkingsafspraken tussen haar en Veldzicht aan Veldzicht verzocht om over te gaan tot opname van [eiser] . Aan dat verzoek is door Veldzicht niet voldaan….

De Staat heeft ter zitting niet betwist dat andere opname-opties niet voorhanden zijn, maar heeft gesteld dat opname bij Veldzicht niet mogelijk zou zijn, omdat [eiser] zich vrijwillig wil laten opnemen. Een gesloten setting zoals in Veldzicht , staat volgens de Staat in de weg aan een vrijwillige opname….

Het verweer van de Staat dat Veldzicht (anders dan andere psychiatrische ziekenhuizen) nooit mensen opneemt op vrijwillige basis wordt als onvoldoende onderbouwd gepasseerd. Dat strookt ook niet met hetgeen in de brochure van DJI over de strategische koers van Veldzicht 2024-2028 is opgenomen…. Overigens is van de zijde van ASKV ter zitting nog naar voren gebracht dat er de afgelopen jaren ook daadwerkelijk diverse ongedocumenteerde personen via haar bemiddeling bij Veldzicht vrijwillig zijn opgenomen. Dat klemt te meer nu de minister van Asiel en Migratie in haar brief van 8 oktober 2024 aan de Tweede Kamer te kennen heeft gegeven dat de samenwerkingsafspraken per 1 december 2024 deels aflopen, maar het deel van de samenwerkingsafspraken dat ziet op de groep uit de Landelijke Vreemdelingen Voorziening (waarbij [eiser] hoort) vooralsnog niet wordt aangepast. Daarbij is nadrukkelijk in de brief vermeld dat de minister zich blijft inzetten passende zorg en waar nodig beveiliging te blijven bieden aan vreemdelingen met ernstige psychiatrische problematiek. ‘Zij worden niet zomaar op straat gezet’ zo eindigt de brief.

De slotsom is dat het verweer van de Staat niet slaagt en de vordering wordt toegewezen op de in het dictum vermelde wijze. De Staat heeft te kennen gegeven dat er op korte termijn een plek vrij zal komen bij Veldzicht , zodat de voorzieningenrechter daarvan uitgaat.

Rb den Haag C/09/676983 / KG ZA 24-1147, 11.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:21453


MvA&M: opvang Veldzicht blijft voor ongedocumenteerden, wel nieuwe toegangsregels

De gereserveerde bedden in Veldzicht voor ongedocumenteerde vreemdelingen blijven vooralsnog beschikbaar. Wel is het zo dat Veldzicht iedere aanvraag afzonderlijk beoordeelt. In de beoordeling kunnen er contra-indicaties zijn op basis waarvan Veldzicht geen passende behandelzorg kan realiseren. Er vinden gesprekken plaats tussen betrokken partijen om te borgen dat duidelijk is onder welke criteria en randvoorwaarden deze groep op de gereserveerde bedden in Veldzicht geplaatst kunnen worden.

Antwoord kamervraag 859, 17.12.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-859.html

Zie ook Antwoord kamervraag 863, 17.12.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20242025-863.html

 

Rb: geen einde LVV Rotterdam, Utrecht, Amsterdam

Rb: vovo LVV Rotterdam

De belangen van verzoekers zijn er met name in gelegen, dat zij gebruik kunnen blijven maken van de geboden opvangvoorzieningen. Verzoekers hebben geen toegang tot een andere vorm van opvang, zoals een asielzoekerscentrum, omdat zij onrechtmatig in Nederland verblijven en uit de dossiers blijkt niet of in ieder geval niet duidelijk of verzoekers terecht kunnen bij iemand uit hun sociale netwerk, voor zover zij al over een geschikt sociaal netwerk beschikken.

In de beëindigingsbrief staat de algemene opmerking dat bij extreme weersomstandigheden (zoals een gevoelstemperatuur onder de nul graden en in geval van code rood) de gemeente de winteropvang in de avond en de nacht opent, waar verzoekers zich dan kunnen melden. In het verweerschrift en op de zitting heeft de minister gesteld dat verzoekers zich kunnen melden bij de DT&V, waarna zij toegelaten zullen worden tot de VBL, indien zij meewerken aan hun terugkeer. De minister heeft in deze procedure echter niet aangetoond of aannemelijk gemaakt dat verzoekers daadwerkelijk toegang zullen krijgen tot de VBL. Aan toegang tot de VBL zijn meerdere voorwaarden verbonden. Naast de voorwaarde dat de vreemdeling moet meewerken aan zijn terugkeer, moet het ook daadwerkelijk mogelijk zijn om terug te keren (in beginsel binnen 12 weken). Uit in ieder geval een deel van de dossiers blijkt dat aan de mogelijkheid tot terugkeer om uiteenlopende redenen haken en ogen zitten. De minister heeft weliswaar ter zitting gesteld dat de VBL ook in de gevallen van verzoekers beschikbaar is en dat de DT&V dit heeft bevestigd, maar van voor de voorzieningenrechter en/of verzoekers kenbare garanties dat verzoekers daar daadwerkelijk (allemaal) terechtkunnen, is niet gebleken. Bovendien biedt de LVV, anders dan de VBL, niet enkel onderdak aan vreemdelingen met als doel terugkeer naar hun land van herkomst, maar ook aan vreemdelingen die mogelijk uitzicht hebben op een verblijfsvergunning in Nederland, wat in een aantal zaken lijkt te spelen. De minister heeft niet toegelicht in hoeverre de VBL voor die vreemdelingen opvang kan bieden of dat zij op een andere manier worden opgevangen.

Daarbij komt, dat een aanzienlijk deel van de verzoekers die nu in de LVV verblijven, uiteenlopende lichamelijke en/of psychische problemen heeft en in het algemeen als kwetsbaar kan worden aangemerkt. Onder de verzoekers bevinden zich mensen die bijvoorbeeld verslaafd zijn aan alcohol of drugs, die hartproblemen of diabetes hebben, psychotisch of schizofreen zijn, leiden aan PTSS of waarvan in het dossier is vermeld dat een verblijf buiten de LVV tot onwenselijke situaties zal leiden. Gelet hierop is het wijzen op de gemeentelijke winteropvang, die alleen open is bij extreme weersomstandigheden, in de gevallen van verzoekers onvoldoende om hun lichamelijke dan wel psychische gezondheid te waarborgen in afwachting van de beslissing op de ingediende bezwaarschriften. Zeker nu het niet ondenkbaar is dat de weersomstandigheden na 1 januari 2025 een eventueel leven op straat nog zwaarder zullen maken.

De belangen van de minister zijn gelegen in de financiële kosten die zijn verbonden aan het continueren van de opvang aan verzoekers vanaf 1 januari 2025 en in het uitvoeren van hetgeen is overeen gekomen in het regeerakkoord. Deze belangen wegen echter, naar het oordeel van de voorzieningenrechter, op dit moment minder zwaar dan die van verzoekers. Bovendien is de te treffen voorziening tijdelijk van aard, zodat geen sprake is van een grote inbreuk op de belangen van de minister.

De belangenafweging valt uit in het voordeel van verzoekers.
Rb Rotterdam AWB 24/17631, 24/18370, 24/18371, 24/18373, 24/18376 t/m 24/18391, 24/18393 en 24/18394, 19.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:21486


Rb: vovo LVV Utrecht

De voorzieningenrechter is van oordeel dat op dit moment te veel onduidelijkheid bestaat over de vraag of de minister ten aanzien van verzoekers per 1 januari 2025 kan voldoen aan de ondergrens van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest. Ten eerste is het onduidelijk of iedere verzoeker voldoet aan de specifieke toegangsvoorwaarden voor verblijf in de VBL en dus daadwerkelijk toegang zal hebben tot die opvang. Volgens de website van DT&V moet het gaan om vreemdelingen die eerder een asielaanvraag hebben ingediend die is afgewezen of vreemdelingen waarvan een verblijfsvergunning is ingetrokken of niet is verlengd.  De VBL is dus niet toegankelijk voor alle vreemdelingen zonder recht op verblijf in de rijksopvang, terwijl dat - behoudens enkele uitzonderingen - wel geldt voor de LVV. Dat betekent dat de LVV toegankelijk is voor een ruimere groep mensen. De minister heeft dat tijdens de zitting niet gemotiveerd weersproken. Ten tweede blijkt dat er begin december ongeveer 220 bedden beschikbaar waren in de VBL en dat die op dat moment bijna allemaal bezet waren. Er is dus nauwelijks feitelijke capaciteit, ook niet voor de verzoekers die wel aan de toegangsvoorwaarden voldoen. De minister heeft tijdens de zitting gesteld dat het creëren van extra bedden tot de mogelijkheden behoort, maar deze stelling is onvoldoende concreet en ook verder niet onderbouwd. Zo is niet duidelijk geworden om hoeveel bedden het gaat en op welke termijn dat mogelijk is. Voor wat betreft de verwijzing van de minister naar de daklozenopvang van de gemeente Utrecht geldt dat deze vorm van opvang niet onder de bevoegdheid van de minister valt. Bovendien is ook voor deze vorm van opvang onvoldoende concreet gemaakt of verzoekers daar daadwerkelijk toegang toe zullen hebben, onder meer gelet op de grote omvang van de groep, nog los van de vraag naar de specifieke behoeften van de individuele verzoekers.

Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen die de minister naar voren heeft gebracht niet opwegen tegen de belangen van verzoekers. De minister heeft gesteld dat het belang met name een financieel belang is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan een financieel belang een dreigende inbreuk op het absolute recht van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest niet rechtvaardigen. Overigens is ook niet gebleken waarin het financiële belang van de minister exact is gelegen. Aan de opvang in de VBL en de daklozenopvang zijn ook kosten verbonden en de minister heeft niet onderbouwd dat deze kosten minder zijn dan die van de LVV.

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om een voorlopige voorziening toe en treft in alle zaken de voorlopige voorziening zoals verzocht dat de minister de opvang voortzet in de huidige vorm van 24-uurs opvang in de Utrechtse LVV, waarbij in ieder geval zal worden voorzien in de meest elementaire behoeften van verzoekers (bed, bad en brood) tot vier weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.

Rb Utrecht AWB 24/20715 en 99 andere zaaknummers, 23.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:21814


Rb: vovo LVV Amsterdam (publicatie ingetrokken)

De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangenafweging uitvalt in het voordeel van de verzoekers. Zij sluit hierin aan bij het oordeel van de rechtbank Den Haag, zittingsplaatsen Rotterdam en Utrecht. Ook voor de gemeente Amsterdam geldt dat er op dit moment te veel onduidelijk bestaat over de vraag of de minister met het wegvallen van de LVV vanaf 1 januari 2025 nog aan de ondergrens van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest kan voldoen. De minister voert aan dat zij ook na het beëindigen van de LVV deze ondergrens nog haalt, omdat de vreemdelingen in de VBL terecht kunnen. Op de zitting is namens de gemeente Amsterdam echter toegelicht dat de Dienst Terugkeer & Vertrek te kennen heeft gegeven dat er geen capaciteit is de VBL is om verzoekers en de andere deelnemers aan de LVV op te vangen. De gemachtigde van de minister heeft ter zitting nog gesteld dat er extra bedden gecreëerd kunnen worden in de VBL, maar deze stelling is onvoldoende concreet en verder ook niet onderbouwd. Zo is niet duidelijk geworden om hoeveel bedden het gaat en op welke termijn dit mogelijk is. Bovendien is namens de gemeente Amsterdam toegelicht dat de groep die deelneemt aan de LVV niet allemaal voldoen aan de (strengere) toelatingsvereisten voor de VBL. Daarnaast kunnen andere vormen van opvang in de gemeente, zoals de winteropvang en de daklozenopvang, niet worden gegarandeerd omdat er ook bij deze vormen van opvang tekorten en wachtlijsten zijn.

De gemeente Amsterdam heeft nieuw beleid opgesteld waarin zij te kennen geven dat de gemeente ondanks de landelijke veranderingen haar verantwoordelijkheid blijft nemen om deze kwetsbare groep te blijven bedienen, met respect voor mensenrechten de menselijke waardigheid. In het door de gemeente overgelegde uitvoeringsplan is de ambitie opgenomen om 24-uursopvang met begeleiding te bieden en de daadwerkelijke uitvoering daarvan te continueren in 2025. De gemeente Amsterdam heeft op de zitting echter benadrukt dat zij geen toezegging kan doen dat verzoekers en andere deelnemers aan de LVV toegang zullen krijgen tot deze gemeentelijke 24-uursopvang. Vreemdelingen die toegang willen tot de nieuwe gemeentelijke 24-uursopvang zullen zich tussen 6 en 10 januari 2025 moeten melden, waarbij zal worden nagegaan of zij voldoen aan de toelatingscriteria. Het nieuwe beleid geeft op dit moment dus te weinig aanknopingspunten voor het oordeel dat de ondergrens van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest wordt behaald. De voorzieningenrechter betrekt hierbij ook dat de gemeente Amsterdam op de zitting naar voren heeft gebracht dat vreemdelingen worden uitgesloten van deelname aan de nieuwe gemeentelijk 24-uursopvang als ze de LVV-opvang waarin zij nu verblijven niet vóór 1 januari 2025 verlaten.

Bij deze stand van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat de belangen van de minister niet opwegen tegen de belangen van verzoekers. Met de voorzieningenrechter in rechtbank Den Haag, zittingsplaatsen Rotterdam en Utrecht is de voorzieningenrechter van oordeel dat het financiële belang van de minister een dreigende inbreuk op artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest niet rechtvaardigen.

Rb Amsterdam AWB 24/20506, AWB 24/21301, AWB 24/21304, AWB 24/21305, AWB 24/21307, AWB 24/21308, AWB 24/21310, AWB 24/21314, AWB 24/21315 en AWB 24/21317, 24.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:22054
https://www.recht.nl/rechtspraak/uitspraak?ecli=ECLI:NL:RBDHA:2024:22054


Rb: vovo LVV Eindhoven

De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers geen spoedeisend belang hebben bij hun verzoeken. Daartoe acht de voorzieningenrechter relevant dat – anders dan is betoogd – zonder uitzondering wordt toegezegd dat de opvang wordt gecontinueerd. Het college blijft per 1 januari 2025 zelfstandig voorzieningen aan ongedocumenteerden in het kader van leefgeld/opvang en/of begeleiding richting duurzaam perspectief aanbieden ….

Gelet hierop komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat verzoekers met ingang van 1 januari 2025 door de gemeente Eindhoven zullen worden opgevangen en niet zullen zijn verstoken van ‘bed, bad en brood’. Er is de voorzieningenrechter namelijk niet gebleken van een acuut en actueel belang, waarbij een beslissing geen uitstel kan lijden omdat er anders een onomkeerbaar gevolg optreedt.

Tot slot hecht de voorzieningenrechter eraan op te merken dat verzoekers een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening kunnen indienen connex aan de lopende bezwaarprocedures op het moment dat sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden, zoals het wegvallen van de door het college geboden voorzieningen.

Rb Den Bosch AWB 24/19844, 24/20335 t/m 24/20348, 24/20352, 24/20354, 24/20359 t/m 24/20361, 24/20363, 24/20366, 24/20368, 24/20370, 24/20371 en 24/20375, 19.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:21566

MvA&M: Novelle bij Wet terugkeer en vreemdelingenbewaring

In de Wtvb wordt middels deze nota van wijziging voorzien in een afwijkingsmogelijkheid voor het geval dat uitzonderlijke omstandigheden maken dat een directeur in redelijkheid niet kan worden gehouden te voldoen aan enkele verplichtingen uit de Wtvb. Hiermee wordt het mogelijk in een ministeriële regeling nadere regels te stellen inzake het aantal uren per etmaal waarin de vreemdeling in het verblijfsregime dan wel beheersregime gehouden is in de gesloten verblijfsruimte te verblijven en ten aanzien van de dagbesteding. Indien gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid om bij ministeriële regeling af te wijken, dient te worden gekozen voor de voor de vreemdeling minst ingrijpende aanpassing. De regeling heeft een duur van maximaal twee maanden en kan telkens met twee maanden worden verlengd, indien de uitzonderlijke omstandigheden die aanleiding waren voor het instellen van de regeling blijven bestaan. Voorts geldt dat de ministeriële regeling moet worden ingetrokken als de noodzaak daartoe niet meer aanwezig is.

Een ander punt waarop vanuit de uitvoering werd aangegeven dat dit voor problemen zou kunnen zorgen was de ophoudingstermijn van artikel 50 Vw 2000. Waar het huidige artikel 50 Vw 2000 een maximale ophoudingstermijn van zes uur kent, voorziet het in de Wtvb voorgestelde artikel 50 Vw 2000 in een ophoudingstermijn van ten hoogste negen uur. De huidige mogelijkheid om de ophoudingstermijn met 48 uur te verlengen is in de Wtvb verkort naar 24 uur. DT&V, IND, AVIM en de Kmar verwachten dat deze verruiming niet voldoende zal zijn. Deze zorgen worden bevestigd in het onderzoek uitgevoerd in opdracht van het WODC. Daarom wordt in de toekomst verlenging van de ophouding eveneens mogelijk indien de afweging om al dan niet vreemdelingenbewaring als bedoeld in artikel 59 toe te passen nog niet is afgerond, of indien nog grond bestaat voor het vermoeden dat de opgehouden persoon geen rechtmatig verblijf heeft. Dan kan de ophouding worden verlengd met maximaal achtenveertig uur.

https://wetgevingskalender.overheid.nl/Regeling/WGK011121/Download/ae9b50d3-45d3-4227-a01e-3b39e9bfad6f_1.pdf, 24.12.24

PACE over Facilitation Directive

9. The Assembly notes with concern the lack of consistency in the legislation of member States aimed at combating the smuggling of migrants, which can lead to negative human rights consequences. It recalls that laws or actions relating to migrant smuggling should never be used to intimidate or criminalise migrants and migrants’ rights defenders. Such practices do not increase the efficiency of policy action to prevent and tackle the crime of migrant smuggling and moreover put the rights enshrined in the European Convention on Human Rights (ETS No. 5, the Convention) at risk, in particular Articles 3 and 11, for instance when they result in the obstruction of humanitarian assistance.

10. The Assembly reiterates its view, … that a Council of Europe instrument would usefully complement the international standards set in the Smuggling of Migrants Protocol, and recommends that a strict definition be adopted and transposed into domestic law by member States with a view to ensuring as much consistency as possible in the understanding and interpretation of this crime. Such an instrument should in particular: ...

10.4 expressly state that migrants are not the perpetrators of the crime of smuggling and that reducing or waiving the smuggling fee in return for facilitating the unauthorised crossing of a border should not be considered as a criminal act committed by the smuggled migrant if this was done under coercion or threat, or if they are found to be in need of a form of protection (refugee, person in need of humanitarian protection, person at risk of being a victim of trafficking or victim of trafficking); ....

10.6 explicitly exempt humanitarian assistance and any support to migrants in accessing their fundamental rights from any form of criminal liability, when such acts are conducted without seeking any financial benefit; ....

15. In the context of the recent proposal by the European Commission to revise the so-called “Facilitators Package”, the Assembly warns against the excessively large scope of the crimes falling under the definition of migrant smuggling contained in the proposed directive. This definition exacerbates the risk of inconsistency across European States with regard to their understanding and interpretation of what the crime of migrant smuggling should and should not entail.

PACE Resolution 2568 (2024), 1.10.24
https://pace.coe.int/en/files/33812/html

Pagina's