Nieuws

Rb: inspanningen vreemdeling meewegen bij identiteitsvaststelling ivm gebruik vals paspoort

In de uitspraak van 14 maart 2024 heeft de Afdeling uitgewerkt hoe aan de samenwerkingsplicht in het geval van een gesteld frauduleus verkregen paspoort invulling moet worden gegeven. Van een vreemdeling mag verwacht worden dat hij contact opneemt met de diplomatieke vertegenwoordiging van het land dat het paspoort heeft afgegeven en dat hij de wijze waarop hij dat contact heeft gelegd en de reactie van de autoriteiten zoveel mogelijk schriftelijk vastlegt. Ook mag worden verwacht dat de vreemdeling contact zoekt in een voor het land dat het paspoort heeft afgegeven gangbare taal, de door de betreffende autoriteiten voorgeschreven procedures volgt, de gevraagde informatie verstrekt en zo nodig rappelleert. Als een vreemdeling op deze wijze een oprechte inspanning heeft geleverd om een verklaring te krijgen van de autoriteiten over de verkrijging van zijn paspoort en/of zijn nationaliteit, maar daar desondanks niet in is geslaagd, is het gelet op de samenwerkingsplicht vervolgens aan verweerder om die autoriteiten te benaderen….

De rechtbank overweegt dat eiseres de ambassade van de CAR heeft gemaild en dat zij ook tweemaal heeft gerappelleerd. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres ook onweersproken aangegeven dat zij getracht heeft de ambassade te bellen maar dat de telefoon niet werd opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat eiseres daarmee een oprechte inspanning heeft geleverd om in contact te komen met de autoriteiten van de CAR. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn standpunt dat eiseres nog vaker had moeten rappelleren alvorens van een oprechte inspanning gesproken kan worden. Ook de stelling van verweerder dat eiseres niet in een gangbare taal contact heeft geprobeerd te zoeken, volgt de rechtbank niet. Engels is weliswaar niet de taal die in de CAR standaard wordt gesproken, maar wel één van de twee diplomatieke talen.

Gelet hierop was het aan verweerder om contact op te nemen met de autoriteiten van de CAR. Doordat verweerder dit niet heeft gedaan, is de besluitvorming onzorgvuldig geweest. De beroepsgrond slaagt.

Rb Haarlem NL24.42149 en NL24.42150, 24.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:22124

Rb: Dublin-overdracht Dld mag ondanks 6jr in NL in procedure

Eiser verblijft sinds 2017 in Nederland, waarvan enige tijd op grond van een verblijfsvergunning vanwege een aangifte van mensenhandel. Gedurende die tijd heeft eiser sociale contacten en een band met Nederland opgebouwd. Eisers voert aan dat zijn langdurige integratie en verbondenheid met zijn omgeving voor de minister aanleiding had moeten vormen om zijn asielaanvraag in Nederland te behandelen. Een overdracht aan een land waarmee hij geen band heeft en waar hij niet de intentie had om asiel aan te vragen, is onevenredig hard, aldus eiser.

Deze beroepsgrond slaagt niet.
Rb Arnhem NL24.43941, 19.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:21935

Rb: mogelijk geen opvang voor niet-kwetsbare Dublin-terugkeerder in Bulgarije

Uit het AIDA-rapport over 2023 blijkt de mogelijkheid binnen het Bulgaarse systeem om niet-kwetsbare Dublinclaimanten na hun overdracht uit te sluiten van opvang en voorzieningen. De Afdeling heeft dit aspect eerder meegewogen, maar vindt het van belang dat tegen de uitsluiting van opvang en voorzieningen bij Dublinclaimanten een rechtsmiddel openstaat (pagina 79) en op voorhand niet kan worden aangenomen dat de Bulgaarse autoriteiten de vreemdeling niet zouden willen of kunnen helpen.

Verweerder vindt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij kwetsbaar is, zodat hij behoort tot de niet-kwetsbare Dublinclaimanten zoals hier bedoeld. Uit het AIDA-rapport over 2023, pagina 79, volgt dat de meerderheid van deze niet-kwetsbare personen die terugkeren op grond van de Dublinverordening geen opvang krijgt. Er is dus een reëel risico dat eiser geen opvang krijgt na zijn overdracht aan Bulgarije. Weliswaar staat er een rechtsmiddel open tegen de uitsluiting van opvang en voorzieningen, zoals de Afdeling heeft overwogen, maar op dezelfde pagina van het AIDA-rapport staat ook dat asielzoekers in de praktijk mondeling worden geïnformeerd over de uitsluiting van opvangvoorzieningen. Dit betekent volgens het AIDA-rapport dat zij bij het aanwenden van een rechtsmiddel moeilijkheden ondervinden om voor de rechtbank te bewijzen dat aan hen opvang is geweigerd, wat kan leiden tot stopzetting van de gerechtelijke procedure. Het is daarom zeer de vraag of in deze situatie het rechtsmiddel effectief is. Uit het voorgaande lijkt eerder een reële mogelijkheid te volgen dat het rechtsmiddel niet effectief is. De rechtbank hecht dus minder waarde aan de mogelijkheid van het indienen van een rechtsmiddel dan de Afdeling dat in voornoemde uitspraak van 27 juni 2024 heeft gedaan. Daarbij kan worden betwijfeld of de Bulgaarse autoriteiten eiser wel kunnen of willen helpen, temeer nu de Bulgaarse autoriteiten de eerder verleende internationale bescherming van eiser hebben ingetrokken. Het concrete aanknopingspunt dat eiser bij overdracht aan Bulgarije geen opvang zal krijgen en de reële mogelijkheid dat eiser daar niet effectief tegen op kan komen, klemmen temeer nu eiser weliswaar niet als kwetsbaar wordt gezien en ook niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij specialistische zorg nodig heeft, maar tegelijkertijd niet in geschil is dat hij medische problemen heeft waarvoor hij zorg en medicatie (bloedverdunners) behoeft. Uit het AIDA-rapport (p. 86) volgt evenwel dat geen toegang tot medische hulp bestaat als de opvangvoorzieningen zijn ingetrokken.

Uit de beschikbare informatie volgt naar het oordeel van de rechtbank dus een concrete aanwijzing dat eiser bij overdracht aan Bulgarije een reëel risico loopt om verstoken te blijven van opvang en hij daar niet effectief tegen op kan komen. Daarmee loopt hij het reële risico om buiten zijn eigen wil en keuzes om terecht te komen in een toestand van zeer verregaande materiële deprivatie, waardoor hij niet kan voorzien in de belangrijkste basisbehoeften. Het ligt bij deze stand van zaken op de weg van verweerder om te motiveren dat ondanks deze concrete aanwijzing ten aanzien van Bulgarije in het geval van eiser nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan.

De beroepsgrond slaagt.
Rb Rotterdam NL24.47452, 23.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:21819

Rb: pushbacks en hondebeten in Kroatie meewegen bij Dublinbesluit

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd waarom de door eiser genoemde omstandigheden en ervaringen in Kroatië niet maken dat overdracht onevenredig hard is.

De minister betwist niet dat eiser drie keer slachtoffer is geworden van een pushback. Anders dan de minister is de rechtbank van oordeel dat de foto’s van de verwondingen in samenhang met eisers verklaringen dienen als onderbouwing van de omstandigheid dat hij is gebeten door een politiehond en dat hij daarvoor in Bosnië is behandeld. Verder blijkt uit de stukken dat hij diverse afspraken heeft gehad bij de polikliniek plastische chirurgie. Eiser heeft tijdens de zitting toegelicht dat hij wacht op een oproep voor een operatie om zowel zijn huid als zijn spieren op diverse plekken op en in zijn rechteronderarm te laten herstellen. Eiser heeft op de zitting ook toegelicht dat hij wekelijks bij de GGZ komt in verband met stressklachten en slapeloosheid door wat hij heeft meegemaakt.

Beroep gegrond.
Rb Utrecht NL24.41497, 21.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20976

HvJ EU: opschorting Dublin-terugnames door Italië is geen systeemfout

Uit de Dublinverordenin volgt ondubbelzinnig dat alleen systeemfouten die resulteren in onmenselijke of vernederende behandelingen, een overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat onmogelijk maken. Deze bepaling formuleert dus twee cumulatieve voorwaarden. Aan de eerste voorwaarde, betreffende het bestaan van systeemfouten, is voldaan wanneer de betrokken tekortkomingen voortduren en zij, in het algemeen, betrekking hebben op de asielprocedure en de opvangvoorzieningen. Deze tekortkomingen moeten bovendien een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken, waarbij sprake is van zeer verregaande materiële deprivatie in de zin van het Jawo-arrest (ECLI:EU:C:2019:218). Aan de tweede voorwaarde, namelijk het bestaan van een risico op een dergelijke behandeling, is voldaan wanneer de systeemfouten een risico inhouden dat de betrokkene wordt blootgesteld aan behandelingen in strijd met artikel 4 Hv (X. T. Nederland, ECLI:EU:C:2024:195). 

Het bestaan van systeemfouten kan niet enkel worden afgeleid uit het enkele feit dat de verantwoordelijke lidstaat de opschorting heeft aangekondigd van alle overdrachten naar zijn grondgebied. Integendeel, het bestaan van dergelijke systeemfouten en een dergelijk risico kan pas worden vastgesteld na een concrete analyse op basis van objectieve, betrouwbare, nauwkeurige en naar behoren bijgewerkte gegevens. Het is aan de rechter om te beoordelen of er sprake is van dergelijke systeemfouten.

HvJEU C-185/24 (RL en QS), 19.12.24
ECLI:EU:C:2024:1036
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-185/24

RvS: erkenning Ghanees kind door NLse vader via gewoonterecht

In 2017 heeft de Afdeling overwogen dat een erkenning naar Ghanees gewoonterecht in Nederland kan worden erkend als aan de daarvoor naar Ghanees recht geldende vier cumulatieve voorwaarden is voldaan die de Afdeling afleidt uit de Ghanese Maintenance of Children Decree 1977. In 1998 is deze wet ingetrokken, maar de voorwaarden die hierin worden vermeld voor de erkenning van een kind door een man zijn nog steeds het uitgangspunt voor de beoordeling van een erkenning naar Ghanees gewoonterecht. Deze voorwaarden zijn: (1) Er moet een naamgevingsceremonie hebben plaatsgevonden. (2) De vader moet worden vermeld op de geboorteakte. (3) De vader moet hebben bijgedragen in de verzorging en het onderhoud van het kind. (4) De moeder moet een verklaring hebben afgelegd omtrent het vaderschap van de man.

De Afdeling komt terug van deze rechtspraak en is nu van oordeel dat deze feiten en omstandigheden geen cumulatieve voorwaarden zijn om ervan te kunnen uitgaan dat door een gewoonterechtelijke erkenning naar Ghanees recht een afstammingsrelatie is ontstaan. In plaats daarvan moeten alle relevante omstandigheden worden betrokken in de beoordeling of een gewoonterechtelijke erkenning heeft plaatsgevonden. De vier genoemde criteria zijn relevante omstandigheden die hierin moeten worden meegewogen, maar als niet aan alle criteria wordt voldaan, dan is dat niet doorslaggevend….

Beoordeling van gewoonterechtelijke erkenning naar Ghanees recht

Om te beoordelen of de vader het kind naar Ghanees gewoonterecht rechtsgeldig heeft erkend en daardoor een afstammingsrelatie tussen hen is ontstaan, zal de Afdeling het herziene toetsingskader hieronder toepassen.

Naast de vier bovengenoemde criteria betrekt de Afdeling voor zover mogelijk ook de (andere) omstandigheden die in artikel 41 van de Children’s Act worden genoemd. … Naast vermelding van de naam van de gestelde ouder in de geboorteakte of in het geboorteregister en het uitvoeren van een naamgevingsceremonie, vermeldt dit artikel de relevantie van het meewerken aan een DNA-test, publieke uitingen van ouderschap en iedere andere omstandigheid die de rechtbank relevant acht. Als betrokkene dus andere omstandigheden aanvoert die relevant kunnen zijn voor een rechtsgeldige erkenning naar Ghanees gewoonterecht, dan moeten die ook in de beoordeling hiervan worden betrokken. … Volgens artikel 41 van de Ghanese Children’s Act wordt voor het vaststellen van ouderschap ook belang gehecht aan het openlijk blijk geven van het ouderschap. Niet in geschil is dat de vader bij de doop van het kind aanwezig was en enkele jaren later ten overstaan van de High Court in Ghana een verklaring over zijn vaderschap heeft afgelegd. Verder staat vast dat het kind sinds zijn geboorte de achternaam van de vader draagt.

Gelet op het voorgaande, stelt de Afdeling vast dat zowel de vader als het kind en de moeder van het kind de vader als de vader in het gezin beschouwen. Hij was bij de geboorte aanwezig, ondersteunt de moeder en reist hij met enige regelmaat naar Ghana om bij zijn kind te kunnen zijn. In 2007 heeft de vader zelfs een verklaring over het vaderschap afgelegd tegenover de High Court in Ghana. De vader geeft op deze manier feitelijk invulling aan zijn vaderschap. Voor vaststelling van de erkenning van het kind naar Ghanees gewoonterecht acht de Afdeling deze omstandigheden doorslaggevend….

De Afdeling oordeelt dat de vader het kind naar Ghanees gewoonterecht heeft erkend en dat hierdoor een betrekking is ontstaan die gelijkgesteld kan worden met de familierechtelijke betrekkingen die ontstaan door een erkenning naar Nederlands recht.

Het hoger beroep tegen Rb Amsterdam 18/232, 7.12.18 is gegrond.
RvS 201900541/1/A3, 11.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:5118

Rb: geen opvang met NLs kind na de 6wkn art-64

Eiseres had een asielvergunning, deze is ingetrokken. Ze is dakloos geraakt. Vanwege haar zwangerschap is eiseres van 12 mei 2024 tot zes weken na haar bevalling uitstel van vertrek en recht op opvang verleend. Het recht op opvang eindigde op 23 juli 2024. Op 21 augustus 2024 is haar medegedeeld dat ze uiterlijk 26 augustus 2024 de opvang dient te verlaten. Op 3 september 2024 heeft eiseres zich, met haar dochter, in Ter Apel gemeld voor opvang. Zij heeft op die datum ook een asielaanvraag ingediend. Ze heeft tussen 26 augustus 2024 en 3 september 2024 geen opvang gehad.

Eiseres heeft op 29 mei 2024 een aanvraag voor en EU-verblijfsdocument gedaan met als verblijfsdoel verblijf bij haar Nederlandse kind (Chavez-aanvraag). Niet in geschil is het kind van eiseres de Nederlandse nationaliteit heeft….

Zoals de Afdeling meermaals heeft overwogen, houdt de in artikel 3 van de Wet COa neergelegde wettelijke taak van het COa ook in dat het COa, hoewel een vreemdeling geen aanspraak heeft op verstrekkingen bij of krachtens de Wet COa, opvang verleent in zeer bijzondere omstandigheden, zoals in geval van een acute medische noodsituatie, die tot feitelijke opvang nopen, voor zover deze omstandigheden niet vallen onder het bereik van de categorieën van artikel 3 van de Rva 2005. Het is dan aan eiseres om aannemelijk te maken aan de hand van concrete en recente medische documentatie dat sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden. Het COa heeft terecht overwogen dat niet is gebleken van een acute medische noodsituatie die tot gevolg heeft dat opvang moet worden geboden. Daarnaast heeft het kind de Nederlandse nationaliteit waardoor zij buiten de reikwijdte van de Rva 2005 valt.

Op welke wijze eiseres en haar minderjarige Nederlandse kind buiten de Rva 2005 om opvang zouden kunnen krijgen, valt buiten de omvang van dit geding, zodat de rechtbank zich daarover niet kan uitlaten.

Het beroep is ongegrond.
Rb Groningen NL24.13622, 13.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20926

Rb: opschaling onderhandelingen met Gambia voor afgeven LP

Verweerder heeft eind oktober 2024 een Identificatiemissie uitgezet en inmiddels is opgeschaald naar de hoogste autoriteit in Gambia. …  Gelet op deze (forse) opschaling van de Identificatiemissie is er nog altijd voldoende zicht op uitzetting. Dit geldt te meer nu van de Gambiaanse autoriteiten niet het bericht is ontvangen dat zij voor eiser geen lp willen verstrekken.

Rb Middelburg NL24.46085, 29.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:19903

Rb: vrijlating ivm detentieomstandigheden grensdetentie > vovo Minister toegewezen

De ruimte waar de grensdetentie wordt ondergaan verschilt niet van de ruimte waar strafrechtelijke detentie wordt ondergaan. De rechtbank stelt voorts vast dat het volgende beeld naar voren komt wat betreft de dwang waaraan de vreemdelingen worden onderworpen:

  • De vreemdelingen moeten in ieder geval van 16:30 uur tot 08:00 uur5 op hun cel verblijven. Zij kunnen hun cel dan niet verlaten.
  • De vreemdelingen moeten hun lunch op de cel nuttigen. Ze zijn vrij om na de lunch zich weer op de afdeling te begeven.
  • De vreemdelingen kunnen 1x per dag gedurende maximaal 1 uur naar een buitenruimte.

Verweerder heeft desgevraagd aangegeven dat de verruiming van de extra verplichte uren op cel een gevolg is van een tekort aan personeel, en dat dit ten behoeve van de orde en veiligheid van zowel het personeel als de vreemdelingen daardoor noodzakelijk is. …

Op basis van de thans bij de rechtbank beschikbare informatie komt de rechtbank tot het oordeel dat de wijze van detentie van de vreemdeling bij de huidige stand van zaken, zowel gebouwelijk als in het regime en de daarbij toegepaste dwang, zoveel elementen bevat die als penitentiair zijn te kenschetsen dat om die reden niet gesproken kan worden van het ondergaan van detentie in een gespecialiseerde inrichting als bedoeld in artikel 10 van de Opvangrichtlijn….

Overigens hecht de rechtbank eraan om over de klachtprocedure op te merken dat deze niet als effectief kan worden beschouwd ten aanzien van het door de vreemdeling beoogde doel. Uit de overgelegde stukken van een aantal klachtbehandelingen is de rechtbank gebleken dat de beslissing op de klacht vele maanden op zich laat wachten en dat de vreemdeling zich ten tijde van de uitspraak dan doorgaans niet langer in grensdetentie bevindt. Het door de vreemdeling met de ingediende klacht te bewerkstelligen doel – het stoppen van de extra uren op cel – is met de procedure daardoor niet te bereiken….

De vraag die vervolgens voorligt, is of deze onrechtmatigheid de voortduring van de maatregel onevenredig bezwarend maakt. Naar het oordeel van de rechtbank dient deze vraag bevestigend te worden beantwoord. De rechtbank betrekt hierbij dat het gaat om vreemdelingen die, vaak in vrees voor hun leven, vanuit hun land van herkomst zijn gevlucht. In de Opvangrichtlijn is daarom duidelijk gekozen voor gespecialiseerde bewaringsaccommodaties. De omstandigheid dat eiser gedurende een substantiële periode in onrechtmatige detentieomstandigheden heeft verkeerd, maakt de voortduring van de maatregel voor hem daarom onevenredig bezwarend.

Het beroep is gegrond.
Rb Amsterdam NL24.47004, 12.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20962

idem Rb Amsterdam NL24.47085, 11.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20829

RvS: Hoewel de voortduring van de vrijheidsontnemende maatregelen voor de vreemdelingen ingrijpend is, komt onder de gegeven omstandigheden een zwaarder gewicht toe aan het door de minister ingeroepen grensbewakingsbelang. De voorzieningenrechter ziet hierin aanleiding om de gevraagde voorlopige voorzieningen te treffen.

RvS 202407479/2/V3, 202407478/2/V3, 202407489/2/V3, 202407491/2/V3, 202407492/2/V3, 12.12.24
ECLI:NL:RVS:2024:5173

Rb: terecht ongewenstverklaring Chinees, met vals Mexicaans paspoort ingereisd

Eiser is aan de grens op Schiphol aangehouden en geweigerd, omdat hij een vervalst nationaal paspoort van Mexico overhandigde. Eiser is door de politierechter veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden …

De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de minister bevoegd was om eiser ongewenst te verklaren. De rechtbank stelt verder vast dat het in deze zaak gaat om een besluit dat berust op een discretionaire bevoegdheid waarbij de minister beoordelingsruimte heeft en de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen moet afwegen.

De rechtbank stelt vast dat eiser in bezwaar tegen het primaire besluit geen belangen naar voren heeft gebracht of de minister tot ongewenstverklaring kon overgaan. 

Rb Utrecht NL24.20769, 22.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:19942

Pagina's