De lidstaten handhaafden het oorspronkelijke voorstel van de Commissie om een zogenaamde humanitaire clausule op te nemen in een overweging van het voorstel. Die clausule moet ervoor zorgen dat met name bijstand aan naaste familieleden of ondersteuning van elementaire menselijke behoeften, strafrechtelijk niet als migrantensmokkel wordt gekwalificeerd.
Omdat deze clausule in de overwegingen terechtkomt, is het aan de lidstaten om te beslissen hoe zij deze kwestie in hun nationale wetgeving aanpakken. De tekst benadrukt ook dat het de lidstaten vrijstaat nationale wetgeving aan te nemen of te handhaven die in strengere maatregelen voorziet.
https://www.consilium.europa.eu/nl/press/press-releases/2024/12/13/migrant-smuggling-member-states-reach-agreement-on-criminal-law/, 13.12.24
Zie ook Statewatch: https://www.statewatch.org/analyses/2024/eu-new-migrant-smuggling-law-to-ensure-criminalisation-of-solidarity/, 10.12.24
Eiser is geboren op [geboortedatum] 1953 en heeft de Syrische nationaliteit. Eiser is naar Nederland gekomen samen met zijn echtgenote en zij hebben samen asiel aangevraagd. Gedurende de beroepsprocedure is de echtgenote van eiser overleden. Verweerder heeft eiser gelet hierop en het feit dat hij een dochter en kleinzoon in Nederland heeft wonen aanvullend gehoord en een aanvullend besluit genomen ….
De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet alle individuele omstandigheden heeft betrokken bij de vraag of er tussen eiser en zijn dochter en kleinkind bijkomende elementen van afhankelijkheid zijn. …. Verweerder is niet inhoudelijk ingegaan op de brief van de dochter waarin zij schrijft dat eiser sinds het overlijden van haar moeder de belangrijkste steunpilaar is voor haar en haar familie. Ook is verweerder niet ingegaan op de brief van de medisch maatschappelijk werker van het Amsterdam UMC die schrijft over de medische situatie van eisers kleinzoon en daarbij opmerkt dat het voor ouders van een gehandicapt of chronisch ziek kind noodzakelijk is dat zij, naast de steun en hulp van professionals, ook hulp en steun van naasten krijgen. Zij schrijft ook dat eiser deze belangrijke ondersteunde mantelzorg-taak heeft voor zijn dochter [dochter] en haar gezin….
Voorafgaand aan de zitting heeft de rechtbank partijen ervan op de hoogte gesteld dat zij op de zitting ook het onderwerp schrijnendheid zoals verwoord in artikel 3.6ba van het Vreemdelingenbesluit (Vb) en paragraaf B11/2.5 van de Vreemdelingencirculaire (Vc) aan de orde zou stellen. De hoogste bestuursrechter heeft met betrekking tot artikel 3.6b van het Vb overwogen dat verweerder moet motiveren waarom hij geen gebruik maakt van de bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen wanneer de vreemdeling impliciet of expliciet een beroep doet op artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is van oordeel dat hetzelfde dient te gelden voor artikel 3.6ba van het Vb omdat het hierbij ook gaat om een ambtshalve toets.
Naar het oordeel van de rechtbank had verweerder in het besluit moeten motiveren waarom hij geen gebruik maakt van de bevoegdheid om ambtshalve een verblijfsvergunning te verlenen op basis van een schrijnende situatie. … In het Informatiebericht 2019/81 waar verweerder ter onderbouwing hiervan op heeft gewezen, staat expliciet dat medische problematiek van de asielzoeker zelf of van gezinsleden, samen met andere bijzondere omstandigheden, kan leiden tot een schrijnende situatie.
Het beroep is gegrond.
Rb den Haag NL23.5076, 17.10.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20897
Bij uitblijven van de behandeling van eiseres wordt een medische noodsituatie verwacht binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden. Uit de medische informatie blijkt nu ook dat eiseres voor het welslagen van haar medische behandeling afhankelijk is van mantelzorg. De behandelmogelijkheden in Nigeria zijn voldoende om een medische noodsituatie binnen de indicatieve termijn van drie tot zes maanden te voorkomen. … Een onderzoek naar de aanwezigheid van mantelzorg in het land van herkomst en een onderzoek naar mantelzorg in de vorm van (24-uurs) opvang en begeleiding door bijvoorbeeld een vrijwilligersorganisatie vallen buiten de competentie van het BMA. Wel is onderzoek gedaan naar zorg, zoals aangegeven bij mantelzorg, in de vorm van aanwezigheid van professionele zorg aan huis of andere vormen van professionele zorg in het land van herkomst. Deze professionele zorg is aanwezig. Het gaat dan om thuiszorg of woonbegeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige….
In haar brief in reactie op het BMA-advies heeft de psycholoog van eiseres aangegeven dat eiseres ook in de nacht vreselijke nachtmerries heeft en de neiging heeft tot zelfbeschadiging of erger. Haar psycholoog vraagt zich in deze brief af hoe een mantelzorger anders dan de man van eiseres dit kan opvangen. De rechtbank stelt vast dat de minister deze brief van de psycholoog van eiseres niet heeft voorgelegd aan het BMA voor een nader medisch advies van het BMA. Hierdoor kan niet worden geconcludeerd dat alle medische informatie voldoende is meegewogen door het BMA, met name de informatie over de zorg die eiseres ook in de nacht nodig lijkt te hebben om zelfbeschadiging of suïcide te voorkomen. De rechtbank stelt verder vast dat uit het BMA-advies niet anderszins voldoende kenbaar blijkt dat de behoefte aan 24 uurs-(mantel)zorg is betrokken. De minister mocht zich naar het oordeel van de rechtbank bij zijn besluit daarom niet op het BMA-advies baseren.
Het beroep is gegrond.
Rb Groningen NL24.26288, 10.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20676
Verweerder heeft verduidelijkt dat hoewel eiser werkt en belasting betaalt, hij gezien de hoogte van zijn inkomen in aanmerking komt voor zorgtoeslag, huurtoeslag en een door de overheid gesubsidieerde sociale huurwoning. Aangezien deze voorzieningen uit algemene middelen worden gefinancierd en er op dit moment krapte op de woningmarkt is, heeft verweerder deze omstandigheden in het nadeel van eiser kunnen wegen. Ook heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat hoewel er nu niet direct een concreet vermoeden is dat eiser een beroep zal doen op publieke middelen, dit niet betekent dat dit zich nooit zal voordoen. Het betoog van eiser dat er maar een kleine kans bestaat dat hij nu of in de toekomst een beroep zal doen op publieke middelen slaagt daarom niet.
Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder ook voldoende is ingegaan op de vraag over het privéleven als homoseksuele man in Nigeria. … Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat eiser langdurig in Nigeria heeft gewoond, dat zijn geaardheid niet de belangrijkste reden is geweest om Nigeria te verlaten en dat niet gezegd kan worden dat het leven van eiser in Nigeria onhoudbaar was. Daarbij heeft verweerder van belang kunnen achten dat eiser zijn familieleden in Nigeria regelmatig bezoekt en om die reden geen asiel in Nederland heeft aangevraagd. Ook heeft verweerder hierbij kunnen betrekken dat eiser in Nederland vooral sociale contacten heeft in de Afrikaanse/Nigeriaanse gemeenschap en dat eiser zijn kennissen uit die gemeenschap onwetend laat over zijn geaardheid. Verweerder heeft hieruit kunnen concluderen dat het sociale leven dat eiser in Nigeria zou hebben in dit opzicht niet veel zal verschillen van zijn huidige sociale leven in Nederland.
Omdat verweerder in zijn reactie op de tussenuitspraak het gebrek heeft hersteld, laat de rechtbank de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand.
Rb den Haag AWB 23/13399 en AWB 23/13400, 24.10.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20733
Tussenuitspraak Rb den Haag AWB 23/13399, AWB 23/13400, 18.7.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:11248
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20732
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom de betrokkenheid van eiser bij SECO niet maakt dat eiser in de negatieve aandacht staat van de Turkse autoriteiten. Uit het door eiser overgelegde stuk volgt dat de Turkse autoriteiten onderzoek hebben gedaan naar SECO en dat informatie over de personen die in de jaren 2022-2023 actief voor de SECO verzonden is naar provincies waar onderzoeken worden uitgevoerd. Verweerder zal alsnog moeten beoordelen wat eisers betrokkenheid bij SECO betekent voor de aannemelijkheid van de door hem gestelde vrees. Van verweerder mag worden verwacht dat hij een samenhangende beoordeling maakt van alle door eiser gestelde feiten en omstandigheden die naar zijn mening maken dat hij bij terugkeer naar Turkije als Gülenist vervolging te vrezen heeft, dan wel een reëel risico loopt op ernstige schade. Behalve eisers betrokkenheid bij SECO dient dan een rol te spelen het geloofwaardig geachte feit dat eisers ouders reeds veroordeeld zijn tot gevangenisstraf vanwege hun Gülenisme en dat eiser hulp en steun heeft geboden aan (familieleden van) gevangenen in Turkije.
Beroep gegrond.
Rb Middelburg NL24.30252, 5.12.24https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20392
De rechtbank is van oordeel dat verweerder ondeugdelijk heeft gemotiveerd dat eiseres voor de problemen met haar ex-echtgenoot effectieve bescherming heeft gekregen en/of kan krijgen van de Turkse autoriteiten. Weliswaar zijn aangiftes van eiseres in behandeling genomen en is haar ex-echtgenoot tot vijf keer toe veroordeeld (waarvan overigens maar één keer tot een daadwerkelijke gevangenisstraf) en is er dus sprake van geweest, zoals verweerder juist stelt, dat eiseres is geholpen door de Turkse autoriteiten, maar die hulp is niet effectief gebleken aangezien de ex-echtgenoot, ondanks die veroordelingen, door bleef gaan met zijn mishandelingen en bedreigingen. Dit blijkt alleen al uit het feit dat eiseres na eerdere veroordelingen opnieuw aangiftes heeft gedaan, die weer hebben geleid tot nieuwe veroordelingen. De rechtbank wijst in dit verband ook nog op het vonnis van de Turkse rechtbank van 22 november 2019, waarin is overwogen dat het “duidelijk is dat hij [de ex-echtgenoot] zich in de toekomst opnieuw zo zal gedragen”. Het vorenstaande heeft verweerder in het bestreden besluit onvoldoende onderkend. ….
Het beroep is gegrond.
Rb Rotterdam NL24.30345, 10.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20764
Maar Rb Arnhem overweegt anders: Rb Arnhem NL24.23015, 29.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20633
De afgelopen dagen hebben de ontwikkelingen in Syrië elkaar snel opgevolgd. Het landgebonden asielbeleid Syrië is ten gevolge hiervan gestoeld op een situatie die niet langer actueel is. Daarom heb ik besloten een besluit- en vertrekmoratorium in te stellen voor Syrië voor de duur van zes maanden.
Het ministerie van Buitenlandse Zaken zal verzocht worden om in 2025 een ambtsbericht omtrent de actuele situatie in Syrië op te stellen aan de hand waarvan bezien zal worden welke beleidsmatige stappen mogelijk zijn. De situatie wordt ook tussentijds nauwlettend gevolgd. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken was reeds gevraagd om nog dit jaar een actueel ambtsbericht uit te brengen. Dit ambtsbericht zal alsnog dit jaar uitgebracht worden om een inzicht te bieden in de volledige periode Assad, strekkend tot en met 27 november 2024.
zie ook Besluit nummer 5987202, 11.12.24 In Staatscourant 2024, 41538, 13.12.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-41538.html
Eiser komt uit Mogadishu, Somalië en behoort tot de Hawiye stam. Eiser is met ingang van 7 maart 1995 in het bezit gesteld van een vergunning tot verblijf onder de beperking ‘humanitaire redenen’. Met ingang van 8 maart 2001 is eiser in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd. In 2011 is deze verblijfsvergunning ingetrokken en is aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod opgelegd. ….
Op 4 mei 2023 heeft eiser een opvolgende asielaanvraag ingediend. ….. De hoofdregel is dat alleen een in Nederland ontwikkelde westerse levensstijl niet tot vluchtelingschap kan leiden. De uitzondering hierop is de situatie waarin een vreemdeling aannemelijk maakt dat de westerse gedragingen een uitingsvorm zijn van een godsdienstige of politieke overtuiging of wanneer vervolgingsgronden vanwege een godsdienstige of politieke overtuiging door de westerse kenmerken worden toegedicht of de vreemdeling door deze kenmerken het risico loopt op een onmenselijke behandeling. Het moet daarbij wel gaan om een situatie waarbij de vreemdeling zich in het land van herkomst niet meer helemaal kan aanpassen door uiterst moeilijk of nagenoeg onmogelijk te veranderen of te verbergen kenmerken. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt dat en waarom een van de uitzonderingssituaties zich in dit geval voordoet, maar volstaan met de stelling dat hij is verwesterd en daardoor op zal vallen. Dat is onvoldoende om aannemelijk te maken dat eiser als vluchteling moet worden aangemerkt.
Rb Arnhem NL24.35602, 5.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20957
Ten aanzien van het argument dat eiser als minderheid wordt gezien en (mogelijk) gediscrimineerd zal worden, waardoor hij in een economisch lastige situatie terecht zou komen en daardoor zich gedwongen zou voelen om tegen een beloning deel te nemen aan gevechtshandelingen in Syrië of Jemen, overweegt de rechtbank … dat de minister de mate van discriminatie nader zal moeten onderzoeken en zal moeten beoordelen of eiser, als gevolg van de discriminatie die in het algemeen ten aanzien van Arabieren in Iran plaatsvindt, het risico loopt op een behandeling die de drempel van een minimum level of severity haalt. ….
Verder is de rechtbank van oordeel dat eiser door de Iraanse autoriteiten kan worden gezien als dienstplichtweigeraar. Deserteurs en dienstplichtontduikers kunnen ernstig worden achtergesteld, doordat zij hun recht op sociale uitkeringen en burgerrechten kunnen verliezen, waaronder toegang tot overheidsbanen en hoger onderwijs, en het recht om een bedrijf op te richten …. De minister zal dan ook de impact van die maatregelen moeten analyseren en beoordelen of als gevolg daarvan eiser in dusdanige omstandigheden kan komen te verkeren dat de minimum level of severity wordt gehaald, dan wel of hij als gevolg van die maatregelen als verdragsvluchteling kan worden aangemerkt. Daarbij benadrukt de rechtbank dat van eiser niet mag worden verlangd – zoals bij Afghaanse vluchtelingen in Iran gebeurt – zich voor gevechtseenheden van het Iraanse leger aan te melden om zo in het inkomen te voorzien, omdat een dergelijke invulling van de dienstplicht het risico op gewapende inzet van eiser vergroot. De minister zal in de beoordeling ook moeten betrekken of eiser, als gevolg van discriminatie wegens zijn Arabische achtergrond, een verhoogd risico op de toepassing van voornoemde maatregelen loopt. Het beroep is ook in zoverre gegrond….
De rechtbank merkt op dat sinds de datum van het besluit de spanningen in het Midden-Oosten zijn toegenomen. … De rechtbank is van oordeel dat de minister tegen die achtergrond niet langer zonder meer kan volhouden dat sprake is van een tijd van vrede, waarin eiser niet te vrezen heeft voor inzet in militaire handelingen. De minister zal nader moeten beoordelen wat de risico's zijn voor een verdere escalatie of een oorlog. … Vervolgens zal de minister, tegen de achtergrond van die risicoschatting, moeten beoordelen hoe groot het risico is dat eiser – mede als gevolg van zijn dienstplicht – in een escalatie of oorlog tussen Israël en Iran betrokken zal raken.
De rechtbank overweegt daarbij dat als uit het nader onderzoek blijkt dat de kans op oorlog tussen Israël en Iran reëel is, moet worden aangenomen dat eiser bij terugkeer naar Iran een reëel risico op ernstige schade loopt, in het bijzonder omdat hij dan deel zou moeten uitmaken van het leger van een van de in conflict tredende partijen. Het verlenen van de asielstatus ligt in dat geval in de rede. Dat er volgens de minister geen sprake zou zijn van fundamentele gewetensbezwaren, wat daar ook van zij, is daarbij niet relevant, nu van een betrokkene nooit mag worden verlangd zijn eigen leven in het kader van een dienstplicht op het spel te zetten. De beroepsgrond slaagt.
Rb Zwolle NL24.15489, 6.12.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20460
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ten onrechte aan eiser tegengeworpen dat hij het IMMO-rapport eerder had kunnen en moeten indienen. … Anders dan de minister, ziet de rechtbank niet dat er tijdens de eerste asielprocedure al indicaties waren voor het opstarten van een IMMO-onderzoek. Daarbij komt dat de eerste asielaanvraag is afgedaan in de AA-procedure en gelet op de beperkte tijd die er in die procedure tussen het voornemen en het besluit zat, was het feitelijk ook niet mogelijk om een IMMO-rapport te laten opstellen en indienen.
De rechtbank oordeelt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser het IMMO-rapport eerder had kunnen en moeten overleggen. De minister heeft het IMMO-rapport daarom ook ten onrechte niet als nieuw feit of veranderde omstandigheid aangemerkt en heeft het verzoek om heroverweging dan ook ten onrechte afgewezen.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning asiel vast te stellen. Het is immers gebleken dat eiser bij zijn eerste aanvraag aan de vereisten voldeed voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
Rb Utrecht NL24.10559, 22.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:20902