De Afdeling heeft op 20 augustus 2025 drie uitspraken gedaan waarin geoordeeld is dat minderjarige begeleide kinderen tussen de 12 en 15 jaar die zelf geen asielmotieven hebben in de gelegenheid moeten worden gesteld om gehoord te worden. Dit hoeft geen persoonlijk gehoor te zijn maar kan ook schriftelijk. Als zij dat wensen maar geen gehoor aan wordt gegeven, zal gemotiveerd moeten worden waarom hiervan is afgezien. In de aanmeld- en dublingehoren moet vanaf nu een vraag worden toegevoegd ingeval de vreemdeling namens zijn minderjarige kinderen een asielaanvraag heeft gedaan. Het IB geeft verder weer hoe de vraagstelling geformuleerd zal worden. De verdere gevolgen van de uitspraken worden nog bestudeerd.
https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1381692_1/1/, 27.8.25
Uitspraken:
De rechtbank oordeelt dat in het iMMO-rapport op zorgvuldige en begrijpelijke wijze is gesteld dat de lichamelijke/psychische problematiek van de vreemdeling tijdens de gehoren zeer waarschijnlijk interfereerde met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren over zijn asielrelaas. De minister moet dan ook het iMMO-rapport bij zijn beoordeling betrekken en de resultaten van het iMMO-rapport beoordelen in samenhang met de andere elementen van de aanvraag.
De rechtbank overweegt dat ook de tweede conclusie van het iMMO-rapport, namelijk dat de medische problematiek van eiser (de lichamelijke en psychische problematiek) gezamenlijk wordt beoordeeld als zeer consistent voor het gestelde ondergane geweld, ook door de minister moet worden meegenomen in de beoordeling van het asielrelaas. Als de minister geen medisch deskundige inschakelt, en de conclusie in het iMMO-rapport aldus niet bestrijdt, maar het asielrelaas toch ongeloofwaardig acht, zal hij nader moeten motiveren waarom dit volgens hem het geval is. Dit kan hij bijvoorbeeld doen door er deugdelijk gemotiveerd op te wijzen dat de verklaringen in het asielrelaas niet stroken met informatie uit algemene bronnen.
De minister zal het hele asielrelaas, in het licht van de conclusie van het iMMO, opnieuw moeten bekijken.
Rb Utrecht NL24.44695, 20.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:15349
De Afdeling komt tot de conclusie dat in het algemeen de leeftijdsschouw zorgvuldig is en het beleid op een zorgvuldige wijze is vormgegeven en redelijk is. De leeftijdsschouw is een bruikbaar middel voor de vaststelling of er twijfel bestaat over de opgegeven leeftijd van een vreemdeling. De Afdeling benadrukt daarbij dat, om tot een zorgvuldige schouw te komen in een individuele zaak, het van belang is dat de verslaglegging zorgvuldig gebeurt en dat alle observaties, vanaf de ontmoeting tot de afsluiting, in het verslag staan beschreven. Ook moeten de conclusies van de schouw in de verslaglegging worden verbonden aan de observaties tijdens het gehoor, bestaande uit de uiterlijke kenmerken, verklaringen en gedragingen van een vreemdeling. Alleen dan is een leeftijdsschouw voldoende zorgvuldig, inzichtelijk en concludent….
De Afdeling is van oordeel dat de schouw van de AVIM in deze zaak niet inzichtelijk en concludent is. In het proces-verbaal ontbreekt een verbinding tussen de observaties en de bevindingen en de conclusies die de AVIM daaruit trekt. De schouwers leggen in het proces-verbaal niet uit waarom de lichamelijke kenmerken en het gedrag van betrokkene typerend zijn voor een meerderjarige en waarom juist niet voor een minderjarige. Ook relateren de schouwers hun observaties niet aan hun tijdens de schouwopleiding opgedane kennis en inzichten over minder- en meerderjarigheid. Bovendien blijkt uit het proces-verbaal dat de schouwers zich vooral op het uiterlijk hebben gebaseerd en minder op het gedrag van betrokkene. De Afdeling kan uit het verslag niet opmaken hoe de gedragingen en verklaringen hebben bijgedragen aan de conclusie dat twijfel bestaat over de leeftijd die betrokkene heeft opgegeven.
Gelet op het voorgaande mocht de minister de leeftijdsschouw van de AVIM niet betrekken bij haar standpunt dat twijfel bestaat over de leeftijd die betrokkene heeft opgegeven. …
De minister heeft nader onderzoek verricht door navraag te doen bij de Italiaanse autoriteiten. Zoals onder 1 weergegeven, is de minister naar aanleiding van dat nader onderzoek uitgegaan van 25 februari 2002 als geboortedatum van betrokkene, omdat hij met die geboortedatum in Italië staat geregistreerd. De minister heeft echter niet inzichtelijk gemaakt welk gewicht zij aan de leeftijdsregistratie in Italië heeft toegekend en waarom zij daar gewicht aan heeft toegekend. Ook heeft zij niet toegelicht waarop de Italiaanse autoriteiten de leeftijdsregistratie hebben gebaseerd. Betrokkene heeft in het nader gehoor verklaard dat hij in Italië niet als minderjarige geregistreerd wilde staan, omdat hij dan in een gesloten kamp zou worden geplaatst. De minister voert in dit verband slechts aan dat zij er gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel van mag uitgaan dat de registratie in Italië zorgvuldig heeft plaatsgevonden en dat de verklaring van betrokkene onvoldoende is om niet van die registratie uit te gaan. De grieven slagen niet.
Het hoger beroep tegen Rb den Haag NL23.12478, 21.6.23 is ongegrond.
RvS 202304073/1/V1. 20.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:3991
Vgl ook RvS 202404551/1/V1, 20.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:3801
Van de bevoegdheid tot staandehouding mag gebruik worden gemaakt wanneer, naar objectieve maatstaven, sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf, dat in elk geval berust op ten minste één van de: (i) feiten of omstandigheden van de situatie, (ii) aanwijzingen over de betrokken persoon, of (iii) ervaring- of omgevingsgegevens van de politie, Koninklijke Marchaussee of andere overheidsinstanties.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in dit geval aan die maatstaf voldaan. Uit het proces-verbaal volgt dat op 5 augustus 2025 informatie is ontvangen over eisers mogelijke verblijf bij zijn (ex-)partner en kinderen, met de aanwijzing dat hij beschikte over een auto en motor op naam van zijn broer. Op 7 augustus 2025 is ter plaatse geverifieerd dat de betreffende auto achter de woning stond. Uit het proces-verbaal blijkt op de dag van de staandehouding dat de buurvrouw eerder een man met een baard (begin dertig) met kinderen in de tuin heeft gezien, het merk van de auto heeft bevestigd en de auto heeft aangewezen. In onderlinge samenhang bezien leveren deze, in het dossier kenbaar vastgelegde, gegevens een redelijk vermoeden van verblijf van eiser op het adres van zijn (ex)partner op, terwijl bekend is dat hij zonder verblijfstitel in Nederland verblijft, zodat de staandehouding is geschied op de juiste grondslag.
Rb Middelburg NL25.36757, 15.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:15203
Uit het BMA-advies volgt dat eiser is gediagnosticeerd met schizofrenie. Hij verblijft in een maatschappelijke opvang waar toezicht is op consequente medicatie-inname, adequate zelfzorg en het behoud van een hygiënisch leefmilieu. Deze zorg zal blijvend noodzakelijk zijn. Er is sprake van een ernstig psychiatrisch ziektebeeld waarvoor in het verleden een klinische opname met een bopz-maatregel nodig is geweest. Indien de medicamenteuze behandeling en de maatschappelijke begeleiding niet gecontinueerd worden, wordt er op korte termijn een ernstig verlies van de zelfredzaamheid verwacht. De zelfzorg zal naar verwachting dermate verslechteren dat er sprake zal zijn van maatschappelijke teloorgang binnen de indicatieve termijn, waarvoor dan opnieuw een gedwongen opname nodig zal zijn. Bij het uitblijven van de genoemde behandelingen voor de schizofrenie verwacht de BMA-arts een medische noodsituatie binnen een indicatieve termijn van 3 tot 6 maanden. In het advies staat ook dat, gelet op de mate zelfredzaamheid en de noodzaak voor 24-uursbegeleiding en toezicht en de kans op gedragsproblemen bij oplopende spanningen in het verleden, een fysieke overdracht aan een psychiater in het land van herkomst gewenst is. Deze kan de gezondheidstoestand bij aankomst beoordelen en hier indien nodig naar handelen. De BMA-arts concludeert dat de noodzakelijke behandeling aanwezig is. De beschermende woonvorm waar eiser momenteel verblijft ia in Ethiopië niet aanwezig. Wel is er thuiszorg aanwezig door een psychiatrisch verpleegkundige. De minister heeft eisers aanvraag met beroep op het BMA-advies afgewezen….
De rechtbank stelt voorop dat uit vaste jurisprudentie van de Afdeling volgt dat de vergewisplicht van de minister niet zo ver strekt dat reeds bij het nemen van het bestreden besluit de fysieke overdracht geheel geregeld en gegarandeerd dient te zijn. De minister hoeft daarom ten tijde van het besluit niet te informeren naar de feitelijke uitvoerbaarheid van de fysieke overdracht of hierin inzicht te geven aan eiser. Ter zitting heeft de gemachtigde van de minister evenwel toegezegd dat eiser niet zal worden uitgezet als niet aan de reisvoorwaarden is voldaan. Uit het BMA-advies volgt verder de reisvoorwaarde van fysieke overdracht aan een psychiater in het land van herkomst. Hierbij is door het BMA een voorbeeld genoemd van een instelling die de fysieke overdracht kan bewerkstelligen. De minister heeft op zitting terecht aangevoerd dat de fysieke overdracht bedoeld is om de weerslag van de reis op te vangen en los moet worden gezien van het criterium van een medische noodsituatie. De rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn standpunt dat in het kader van de reisvoorwaarde eveneens moet worden beoordeeld of medische behandeling beschikbaar is.
Beroep ongegrond.
Rb Groningen AWB 25-8171, 1.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14328
De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 26 juni 2024 volgt dat de minister verplicht is om vast te stellen wat de ingangsdatum van het afgeleid verblijfsrecht van eiseres is. De minister heeft dit in het bestreden besluit niet gedaan, terwijl de minister hiertoe op grond van voornoemde uitspraak van de Afdeling wel is gehouden. … De rechtbank is van oordeel dat de minister gehouden is om alsnog de ingangsdatum van het verblijfsrecht van eiseres vast te stellen. De minister zal dit in een nieuw besluit moeten beoordelen en motiveren. De beroepsgrond slaagt….
De rechtbank constateert dat tussen partijen niet in geschil is dat het jongvolwassenenbeleid op de docter van toepassing is. …. De rechtbank overweegt dat de duur van het verblijfsrecht van eiseres een element is dat moet worden meegewogen in de belangenafweging van artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft hiervoor reeds overwogen dat de minister de ingangsdatum van het afgeleid verblijfsrecht van eiseres moet vaststellen in een nieuw besluit. In het nieuwe besluit moet de minister dit ook betrekken in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt.
Het beroep is gegrond.
Rb Utrecht NL24.36445, 23.7.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14908
Eiser stelt heeft op 29 oktober 2023 in Nederland een asielaanvraag ingediend. …. Daarin voert eiser aan dat terugkeer naar Guinee in strijd is met artikel 8 van het EVRM, nu hij in Nederland gezinsleven uitoefent met zijn Nederlandse partner en hun in Nederland geboren zoon….
Verweerder stelt zich op het standpunt dat het gezinsleven in Guinee kan worden uitgeoefend. Daartoe verwijst hij naar de mogelijkheid dat de zoon van eiser de Guinese nationaliteit kan verkrijgen en dat zijn partner, die de Nederlandse nationaliteit bezit, zich zou kunnen voegen bij het gezin en binnen drie jaar de Guinese nationaliteit kan verkrijgen. De rechtbank overweegt dat verweerder niet kenbaar heeft beoordeeld wat de gevolgen zijn van een eventuele verkrijging van de Guinese nationaliteit voor het kind, zoals het verlies van zijn Nederlandse nationaliteit en de daarmee samenhangende Unierechten. Evenmin is kenbaar overwogen wat de gevolgen zijn voor het recht van het kind om gezinsleven met beide ouders binnen de Europese Unie uit te oefenen. … Daarmee heeft verweerder het belang van het kind onvoldoende meegewogen in zijn beoordeling, terwijl dit een essentieel onderdeel vormt van de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM. …
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet alle relevante feiten en omstandigheden heeft betrokken bij zijn belangenafweging.
Het beroep is gegrond.
Rb Middelburg NL25.15774, 8.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14961
Op 8 juli 2019 is aan eiseres een reguliere vergunning verleend voor verblijf bij een partner. Eiseres verblijft sinds 2019 in Nederland met haar twee kinderen. De kinderen beschikken inmiddels over een verblijfsvergunning die niet in deze procedure voorligt. De verblijfsvergunning van eiseres is bij op 1 mei 2024 met terugwerkende kracht vanaf 26 mei 2022 ingetrokken. Op die datum is de relatie met referent verbroken. …
In de uitspraak van 6 november 2024 is de rechtbank ingegaan op de vraag of de intrekking in strijd is met artikel 8 van het EVRM. De rechtbank is tot de conclusie gekomen dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het economisch welzijn van de Nederlandse staat in het geding is. De minister heeft vervolgens op 10 februari 2025 een nieuw, nu bestreden besluit genomen….
De rechtbank is het met eiseres eens dat de door minister gegeven motivering onvoldoende is. De rechtbank stelt vast dat in het eerste (vernietigde) besluit op bezwaar al aan eiseres was tegengeworpen dat zij een positie op de arbeidsmarkt bezet die door iemand anders kan worden ingenomen die wel rechtmatig in Nederland verblijft. De minister heeft hieraan toegevoegd dat het jaarinkomen van eiseres onder de norm voor het verkrijgen van toeslagen valt en niet uit te sluiten valt dat zij hier in de toekomst aanspraak op zal maken. De minister herhaalt in het bestreden besluit ook dat uit de brief van de werkgever niet de intentie tot het verstrekken van een vaste aanstelling blijkt. Bij al deze argumenten blijft onduidelijk waarom deze relevant zijn en waarom dit maakt dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres moet uitvallen.
Ten aanzien van het standpunt van de minister dat eiseres een woning bezet houdt, heeft de gemachtigde op de zitting toegelicht dat eiseres weliswaar op dit moment met haar kinderen samenwoont, maar dat het een mogelijk toekomstig aspect betreft dat zij apart van hen komt te wonen. Tenslotte maakt eiseres gebruik van medische zorg. Dit alles ziet de rechter niet als een deugdelijke onderbouwing voor de stelling dat het economisch welzijn van de Nederlandse staat zwaarder zou wegen dan de belangen van eiseres. De rechtbank vindt voor al het voorgaande steun in de uitspraak van de Afdeling van 13 september 2022, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat de minister niet met een dergelijke algemene motivering kan volstaan. Door te volstaan met de enkele constatering dat de door eisers gestelde omstandigheden niet uitzonderlijk zijn en niet deugdelijk te motiveren waarom het economisch welzijn van Nederland in het geding is en zwaarder weegt dan de belangen van eiseres, heeft de minister de belangenafweging niet deugdelijk verricht.
Het betoog slaagt.
Rb Arnhem NL25.8113, 13.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:15189
Eiseres heeft verklaard dat zij gedurende langere tijd is mishandeld door de echtgenoot. Op enig moment is de situatie dermate ernstig geworden dat zij door de Turkse politie is opgehaald, is ondergebracht in een blijf-van-mijn-lijfhuis, en naar aanleiding van de mishandelingen medisch is onderzocht in het ziekenhuis. ….
Eiseres is uit Turkije gevlucht toen de echtgenoot hun zoon ontvoerde en aan de broer van eiseres vertelde dat hij eiseres zou pakken en vermoorden. Zij heeft voorts aangevoerd dat de echtgenoot de kinderen bij haar moeder heeft weggehaald en haar nog altijd telefonisch blijft bedreigen…. Uit de overgelegde verklaring van haar Turkse echtscheidingsadvocaat van 30 december 2024 blijkt dat de echtgenoot zich ook richting haar (de advocaat) bedreigend heeft uitgelaten. Volgens de advocaat lijkt de situatie eerder een (obsessieve) eerkwestie te betreffen dan een geval van ‘huiselijk geweld’. Dit wordt mede ondersteund door de omstandigheid dat de echtgenoot twijfelt of de kinderen biologisch van hem zijn.
Gelet op het voorgaande heeft verweerder weliswaar kunnen aanvoeren dat de Turkse autoriteiten beschermingsmaatregelen ten behoeve van eiseres hebben getroffen, maar heeft verweerder daarbij onvoldoende gemotiveerd in hoeverre deze maatregelen daadwerkelijk doeltreffend waren en bij terugkeer zullen zijn. … Verweerder heeft bovendien onvoldoende onderkend dat de verklaringen van eiseres over het door haar ervaren gebrek aan effectieve en structurele bescherming door de Turkse autoriteiten aansluiten bij de aangehaalde landeninformatie. …
Gelet op de ernst en het aanhoudende karakter van de (aan eerwraak gerelateerde) bedreigingen, de beperkte mate van bescherming die eiseres reeds heeft ervaren, en de twijfels die uit de beschikbare landeninformatie voortvloeien over de effectiviteit en het structurele karakter van de bescherming door de Turkse autoriteiten, lag het op de weg van verweerder om deugdelijk te onderzoeken en te motiveren waarom eiseres desondanks bij terugkeer bescherming zou kunnen verkrijgen van diezelfde autoriteiten. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres nog altijd formeel met haar echtgenoot is gehuwd – omdat hij weigert mee te werken aan een echtscheiding – en dat de kinderen bij hem verblijven. Dit maakt het vrijwel onvermijdelijk dat zij bij terugkeer met hem in aanraking zal komen.
De beroepsgrond slaagt.
Rb Rotterdam NL22.23819 en NL23.7470, 1.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14421
De vreemdeling heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij is vertrokken uit Libanon vanwege arrestaties en pesterijen die hij heeft ondervonden vanwege zijn Palestijnse identiteit. De rechtbank heeft overwogen dat de vreemdeling onder de insluitingsgrond van artikel 1(D) valt.
De Afdeling overweegt als volgt. Het is buiten twijfel dat de vreemdeling voor zijn vertrek gebruik maakte van de diensten van UNRWA in Libanon. Verder is terecht overwogen dat de minister een actuele beoordeling moet maken van de vraag of de UNRWA jegens de vreemdeling zal kunnen voldoen aan de verplichtingen die uit haar mandaat volgen als de vreemdeling naar het mandaatgebied moet terugkeren. Aan de insluitingsgrond kan worden voldaan als uit landeninformatie kan worden afgeleid dat de UNRWA in algemene zin tekortschiet bij het voldoen aan haar opdracht. De minister heeft zowel de eigen verklaringen van de vreemdeling als de actuele algemene informatie over de UNRWA en de positie van Palestijnse vluchtelingen in Libanon in haar besluit moeten betrekken.
Hoger beroep tegen Rb Roermond NL22.13790, 6.5.24 ongegrond.
ABRvS 202403411/1, 6.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:3671