In de Beleidsregel boeteoplegging Wav 2020 was een overzicht van specifieke matigingsgronden opgenomen die als uitgangspunt werden gehanteerd bij het bepalen van de hoogte van de boete bij overtredingen van art. 2 Wav. Er is voor gekozen in de nieuwe Beleidsregel een dergelijk overzicht van matigingsgronden niet meer op te nemen. De reden hiervoor is dat bij het vaststellen van de hoogte van de boete voldoende gedifferentieerd dient te worden naar de mate waarin een overtreding de werkgever valt te verwijten en naar de ernst van de overtreding. Het boetenormbedrag wordt verlaagd in het geval sprake is van een verminderde mate van verwijtbaarheid en/of een minder ernstige overtreding. Het boetenormbedrag wordt verhoogd indien sprake is van grove schuld of opzet en/of van een ernstigere overtreding.
Regeling 20.1.25 in Staatscourant 3117, 27.1.25
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2025-3117.html
Tussen partijen is niet in geschil dat eisers, vanwege de lange duur van hun verblijf in Nederland, privéleven hebben dat valt onder art. 8 EVRM. Zo hadden zij tot 1975 de Nederlandse nationaliteit, woonden zij in het overzeese gedeelte van het Koninkrijk en maakten zij deel uit van een maatschappij die gericht was op (het Europese deel van) Nederland. Van 1975 en 1998 woonden eisers in Suriname en hadden zij niet langer de Nederlandse nationaliteit. Maar zij hebben ook in deze periode banden met Nederland gehad. Ten onrechte is de minister alleen uitdrukkelijk ingegaan op de banden die zijn opgebouwd met Nederland in de laatste fase vanaf 1998.
De minister heeft ten onrechte niet of nauwelijks aandacht besteed aan de bijzondere positie die Surinaamse vreemdelingen innemen in het Nederlandse vreemdelingenrecht. Zo is deze groep o.m. vrijgesteld van het inburgeringvereiste en hoeft NL niet het meest aangewezen land te zijn i.h.k.v. een verblijfsaanvraag op medische gronden. Die bijzondere positie blijkt ook uit de door eisers aangehaalde Motie Bontenbal. Meer in het bijzonder heeft de minister niet inzichtelijk gemaakt welk gewicht toekomt aan de omstandigheid dat eisers 32 dan wel 25 jaar de Nederlandse nationaliteit hebben gehad en deze onvrijwillig zijn kwijtgeraakt. Ook dient het feit dat er nooit concrete pogingen zijn verricht om eisers uit te zetten en zij dus in zoverre vele jaren zijn gedoogd in het voordeel van eisers mee te wegen in de belangenafweging.
Beroep gegrond.
Rb Amsterdam (mk), NL23.23302, NL23.23307, 11.2.25
Eiseres, geboren op 26 november 2000, met de Libanese nationaliteit, is in Griekenland geboren. Daar had zij, samen met haar ouders, rechtmatig verblijf. De ouders van eiseres zijn op 24 mei 2000 in Griekenland met elkaar getrouwd. In januari 2012 heeft het gezin Griekenland verlaten, in mei 2012 zijn de Griekse verblijfsvergunningen verlopen.
Eiseres heeft op 21 augustus 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het verblijfsdoel ‘humanitair niet-tijdelijk’. Eiseres stelt dat zij hier in Nederland vormende jaren vanaf haar 12-jarige leeftijd tot heden, heeft doorgebracht en dat zij Nederland als haar eigen land ziet. Zij is hier een schoolcarrière begonnen aan de ISK Leeuwarden en is daarna naar het Leeuwarder Lyceum gegaan. Eiseres heeft in 2018 een havo diploma gehaald en in 2020 heeft zij een vwo-diploma behaald. Daarnaast verricht eiseres (vrijwilligers)werk en heeft zij hier haar sociale leven opgebouwd. Eiseres wil heel graag studeren. Eiseres volgt een zelfstudie, omdat zij vanwege haar verblijfsstatus, de opleiding tot maritiem officier in de scheepvaart niet kan doen. Eiseres helpt daarnaast vrienden en bekenden met de administratie en computerprogramma’s en ook helpt zij een gezin met een autistisch kind. Eiseres stelt dan ook dat zij een volwaardige bijdrage aan de maatschappij levert en wenst haar verblijf te regulariseren…..
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de belangen van eiseres in de besluitvorming kenbaar gemotiveerd afgewogen ten opzichte van het belang van de Nederlandse staat. Anders dan eiseres stelt, heeft de minister de verschillende belangen ook in onderlinge samenhang bezien en geconcludeerd dat het belang van de Nederlandse staat zwaarder weegt dan het persoonlijke belang van eiseres. De minister heeft ook voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt.
Rb Groningen 24-18867, 10.3.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:3624
Op 7 september 2022 heeft het Hof in het arrest E.K. geconcludeerd dat een lidstaat een derdelander met het Chavez-verblijfsrecht niet de EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen mag onthouden met het argument dat het Chavez-verblijfsrecht tijdelijk en afhankelijk van aard is.
Gelet op de motivering van het Hof, heeft de Staatssecretaris Rechtsbescherming besloten dat er nog twee andere categorieën afgeleid EU-verblijfsrecht van derdelands-ouders bij (minderjarige) kinderen zijn die als niet tijdelijk beschouwd moeten worden:
Bovengenoemde categorieën komen in aanmerking voor naturalisatie als zij aan de overige voorwaarden voor naturalisatie voldoen. Er zijn geen bedenkingen met betrekking tot de tijdelijkheid van de verblijfsvergunning meer tegen het verblijf voor onbepaalde tijd in hun geval.
De bewijslast dat rechtsmisbruik of fraude is gepleegd ligt bij de minister. De omstandigheid dat een vreemdeling niet met documenten aannemelijk heeft gemaakt dat hij vijf jaar heeft samengewoond met een referent, is onvoldoende als aanwijzing voor misbruik en voor de rechtvaardiging van een nader onderzoek. De rechtbank is terecht tot hetzelfde oordeel gekomen.
Het betoog van de minister dat het feit dat de vreemdeling hem de informatie over het verbreken van de relatie en de terugkeer van referent naar Ghana aanvankelijk niet heeft verstrekt en dat het niet verschijnen van referent bij de hoorzitting aanwijzingen voor misbruik zijn, volgt de Afdeling niet. Het slechts niet uit eigen beweging verstrekken van deze informatie is op zichzelf geen aanwijzing voor misbruik. Dat geldt ook voor het niet verschijnen van referent op de hoorzitting. De Afdeling is daarom van oordeel dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er geen aanwijzingen waren voor misbruik en er dus geen gegrond vermoeden was om een diepgaander individueel onderzoek in te stellen. De rechtbank heeft daarom terecht de besluiten vernietigd. Dit oordeel neemt niet weg dat de minister alsnog het verblijfsdocument mag innemen en de aanvraag om een document waaruit het duurzaam verblijfsrecht blijkt, mag afwijzen, als de vreemdeling niet aan de vereisten van de Verblijfsrichtlijn voldoet.
Het hoger beroep tegen Rb Amsterdam 22/2433 en 22/2434, 9.11.22 is ongegrond.
RvS 202206972/1/V1, 4.3.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:835
zie ook RvS 202206041/1/V1, 4.3.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:831
Referent heeft een periode samen met de vreemdeling in Tsjechië gewoond en is daarna teruggekeerd naar Nederland. In die periode in Tsjechië heeft de vreemdeling van de Tsjechische autoriteiten een verblijfskaart op grond van de Verblijfsrichtlijn gekregen. De Afdeling is daarom van oordeel dat referent, door zijn verblijf in Tsjechië, rechten kan ontlenen aan artikel 21 van het VWEU. Dat betekent dat hij het recht heeft om vergezeld te worden door de vreemdeling, zijn echtgenote, bij terugkeer naar Nederland, voor zover hij inderdaad in Tsjechië zijn gezinsleven met de vreemdeling heeft opgebouwd of bestendigd.
Het betoog van de minister dat referent niet op grond van het Unierecht in Tsjechië heeft verbleven, omdat hij de Tsjechische nationaliteit heeft, volgt de Afdeling niet. Het Hof heeft in arrest Lounes overwogen dat een Unieburger die de nationaliteit van twee lidstaten heeft en in zijn hoedanigheid van burger van de Unie gebruik heeft gemaakt van zijn vrijheid om naar een andere lidstaat dan zijn lidstaat van oorsprong te reizen en daar te verblijven, zich ten opzichte van beide lidstaten kan beroepen op artikel 21, eerste lid, van het VWEU. Als de minister geen afgeleid verblijfsrecht zou toekennen aan een familielid van een Unieburger, met wie hij het gezinsleven heeft opgebouwd of bestendigd in een lidstaat waarvan die Unieburger ook de nationaliteit heeft, houdt dat een inperking in van de rechten van vrij verkeer en verblijf, die de Unieburger ontleent aan zijn status als Unieburger. Dat is in strijd met het nuttig effect van artikel 21, eerste lid, van het VWEU.
RvS 202400747/1/V1, 6.3.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:840
De rechtbank heeft overwogen dat referent, doordat hij in het verleden gebruik heeft gemaakt van zijn recht van vrij verkeer, ook na zijn terugkeer in Nederland op basis van zijn Ierse nationaliteit begunstigde is van de Verblijfsrichtlijn. In het verlengde daarvan is de vreemdeling, als duurzame partner van referent, volgens de rechtbank ook begunstigde van de richtlijn. Dat de relatie tussen de vreemdeling en referent pas in Nederland is ontstaan, jaren na het verblijf van referent in het Verenigd Koninkrijk, doet daar volgens de rechtbank niet aan af.
De Afdeling oordeelt als volgt. Uit de Verblijfsrichtlijn en het arrest Lounes volgt dat alleen een Unieburger die zich begeeft naar of verblijft in een ‘andere lidstaat dan die waarvan hij de nationaliteit bezit’ binnen de sfeer van de Verblijfsrichtlijn valt en dat de richtlijn er niet toe strekt het verblijf te regelen van een Unieburger in de lidstaat waarvan hij de nationaliteit heeft. De minister betoogt daarom terecht dat referent geen begunstigde is van de Verblijfsrichtlijn, omdat hij verblijft in een lidstaat waar hij de nationaliteit van heeft. De grief slaagt.
RvS 202305910/1/V1, 6.3.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:839
Eiser heeft expliciet verklaard geen enkele functie binnen het Russische leger te willen vervullen, inclusief functies op het gebied van computertechnologie, veiligheid en informatie, omdat deze ook bijdragen aan de door de internationale gemeenschap veroordeelde oorlog in Oekraïne. Verweerder is hier onvoldoende op ingegaan. Daarmee heeft verweerder niet deugdelijk onderzocht of, en gemotiveerd dat, eiser niet zal hoeven deelnemen aan oorlogsmisdrijven in Oekraïne.
Verder heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat eiser wegens zijn gewetensbezwaren in aanmerking komt voor alternatieve dienstplicht. Ter zitting heeft verweerder ook verwezen naar het recente rapport van de EUAA van november 2024, waarin staat dat dienstplichtigen met gewetensbezwaren in Rusland recht hebben op alternatieve dienstplicht en dat tegen de afwijzing daarvan rechtsmiddelen openstaan. Uit dit rapport blijkt echter ook dat alternatieve dienstplicht in de praktijk niet of nauwelijks wordt toegestaan. Dit ondersteunt eisers stelling dat hij geen reële mogelijkheid heeft om vervangende dienstplicht aan te vragen op grond van zijn gewetensbezwaren. Ook deze beroepsgrond treft doel.
Rb Middelburg NL24.42712, 12.3.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:3827
Het vereiste dat een vreemdeling, om tot de risicogroep Gaddafi-loyalisten te behoren, direct voor vertrek in een door de voormalige GNA (later: LNA) gecontroleerd gebied moet hebben gewoond, is in 2020 door de minister toegevoegd aan het risicogroepenbeleid. ….
De Afdeling komt tot het oordeel dat de minister zijn risicogroepenbeleid over Gaddafi-loyalisten deugdelijk heeft gemotiveerd. Uit de ambtsberichten volgt dat personen uit stammen die worden aangemerkt als Gaddafi-loyalisten met name te vrezen hebben voor milities en brigades die gelieerd zijn aan de GNA. Weliswaar zijn dergelijke milities ook actief buiten de gebieden waar de GNA de controle heeft, maar uit de ambtsberichten blijkt onvoldoende dat dit tot gevolg heeft dat Gaddafi-loyalisten daar alleen al om die reden moeten vrezen voor vervolging of een reëel risico lopen op ernstige schade. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat Murzuq, de laatste verblijfplaats van de vreemdeling voor zijn vertrek uit Libië, niet onder de controle staat van de GNA. De rechtbank heeft dus terecht geoordeeld dat de vreemdeling niet tot de risicogroep van Gaddafi-loyalisten behoort.
Bovendien brengt een langdurig verblijf in het buitenland en het hebben van een donkere huidskleur, los of in onderlinge samenhang, in Libië geen gegronde vrees voor vervolging met zich.
Het hoger beroep tegen Rb Haarlem NL21.7082, 28.6.22 is ongegrond.
RvS 202204289/1/V3, 3.3.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:822
Tijdens het gehoor opvolgende aanvraag verklaart de vreemdeling vooral over het bezoeken van gaybars en feesten in de homoscene. De vreemdeling legt uit dat de groei in zijn homoseksuele identiteit erin is gelegen dat hij nu meer in staat is zijn homoseksuele geaardheid in het openbaar te uiten, niet in een interne bewustwording en verdieping van zijn seksuele gerichtheid. Hij probeert door middel van verklaringen van derden aannemelijk te maken dat hij al een geruime tijd een bestendig leven leidt dat past bij zijn verklaringen omtrent zijn seksuele gerichtheid.
De minister heeft, gelet op het voorgaande, onvoldoende de verklaringen van derden kenbaar in onderlinge samenhang gewogen. Uit verklaringen van derden kan immers worden opgemaakt dat de vreemdeling lange tijd opvang heeft gehad in het lhbti-huis van SNDVU, dat hij sinds 2022 regelmatig projecten bezoekt van Stichting Prisma in het kader van de lhbtiq+ ''empowerment'' en dat hij een relatie heeft met zijn partner. Bovendien heeft de vreemdeling tientallen (langdurige) gesprekken gehad met medewerkers van de SNDVU, waardoor aan deze verklaringen niet minder betekenis toekomt, zoals de minister stelt. Gelet op de inhoud van de beschouwingen van SNDVU en de aard van de bron, gaat de minister onvoldoende deugdelijk gemotiveerd aan dit stuk voorbij.
Voorts blijkt niet uit het bestreden besluit dat de minister de gestelde relatie tussen de vreemdeling en zijn partner betwist. Er mist ook daar een integrale beoordeling met de overige verklaringen, met name die van SDNVU.
Beroep gegrond.
Rb Arnhem, NL24.45514, 11.3.25