Nieuws

Rb: mogelijk 15c West-Tigray > vovo getroffen

De vreemdeling legt aan zijn asielaanvraag ten grondslag dat hij problemen heeft ondervonden omdat hij deel uitmaakt van de etnische groepering Tigray.
De rechtbank oordeelt als volgt. Wat betreft de veiligheidssituatie in Tigray volgt uit de Afdelingsuitspraak van 17 juli 2024 dat er voor een 15c beoordeling sprake moet zijn van willekeurig geweld binnen een internationaal of binnenlands gewapend conflict. … Uit het Algemeen Ambtsbericht Ethiopië van januari 2024 volgt weliswaar dat er sprake is van een staakt-het-vuren tussen Tigray People’s Liberation Front (TPLF) en de Ethiopische federale autoriteiten, maar dat andere partijen bij het conflict hierbij niet waren betrokken. Ook uit de door de minister aangehaalde cijfers blijkt dat er nog altijd confrontaties plaatsvinden tussen gewapende groeperingen. 

Bij de vraag of er sprake is van een zekere mate van willekeurig geweld, moeten alle relevante omstandigheden in aanmerking worden genomen. Het standpunt van de minister dat het willekeurige geweld in West-Tigray te incidenteel is, wordt niet gevolgd.

Beroep gegrond.
Rb Zwolle, NL24.25458, 11.7.25

vovo: RvS BRS.25.000880, 11.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:3763

Rb: integrale beoordeling geloofwaardigheid verplicht

Het voldoen aan de cumulatieve voorwaarden is niet doorslaggevend om tot de geloofwaardigheid van een asielmotief te kunnen komen. De minister moet na toetsing aan de vijf cumulatieve voorwaarden, alle omstandigheden in samenhang beoordelen om eerst dan tot een conclusie over de geloofwaardigheid te komen. De werkwijze die uitgaat van een rechtstreeks verband tussen het voldoen aan de vijf cumulatieve voorwaarden en de conclusie over de geloofwaardigheid van het asielrelaas is in strijd met het Unierecht. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in de geloofwaardigheidsbeoordeling op basis van de WI 2024/6 ten onrechte een integrale beoordeling van het asielrelaas ontbreekt. De werkwijze van de minister is daarmee niet in overeenstemming met het Unierecht.

Ondanks dat de werkwijze die wordt gehanteerd een integrale beoordeling van de geloofwaardigheid niet voorschrijft, hetgeen volgens de rechtbank dus wel is vereist, kan het zijn dat in het concrete geval toch een integrale beoordeling heeft plaatsgevonden. In deze zaak blijkt daarvan niet….

De rechtbank komt gelet op al het voorgaande tot de conclusie dat de minister bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres in strijd met het Unierecht heeft gehandeld door geen integrale beoordeling van het asielrelaas te maken. Het besluit is derhalve niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd.

Rb Groningen NL25.4375, 8.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14846

idem ook Rb Rotterdam NL24.49528, 8.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14853

Rb: verlenging Dublintermijn onterecht want MOB voordat overdrachtsdatum bekend werd

Eiser heeft op 15 januari 2025 een asielaanvraag in Nederland ingediend. Op 5 maart 2025 werd zijn aanvraag buiten behandeling gesteld, omdat verweerder Kroatië verantwoordelijk acht voor de behandeling daarvan. Op 10 maart 2025 heeft eiser beroep ingesteld en een vovo gevraagd tegen de buiten behandelingstelling van zijn asielaanvraag.

De rechtbank stelt voorts vast dat eiser per 19 maart 2025 de hem toegekende woonplaats zelfstandig heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen. De MOB-melding van het COA aan verweerder dateert van 20 maart 2025. Dezelfde dag heeft verweerder het bestreden besluit genomen….

Nu overdracht ten tijde van het nemen van het bestreden besluit nog niet mogelijk was, kan verweerder niet stellen dat eiser die overdracht heeft gefrustreerd of dat eiser doelbewust ervoor heeft gezorgd dat hij buiten het bereik bleef van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoeren van de overdracht om deze overdracht te voorkomen. Verweerder heeft daarom in het bestreden besluit ten onrechte overwogen dat eiser is ondergedoken en heeft dan ook ten onrechte de overdrachtstermijn verlengd. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt.

Het beroep is gegrond.
Rb Roermond NL25.14539u, 5.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14523

Rb: twijfel interstatelijk vertrouwensbeginsel Bulgarije

Eiser meent dat voor Bulgarije niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan omdat de opvang in Bulgarije mensonwaardig is. Eiser verwijst in dit kader naar een onderzoeksrapport van de Duitse organisatie Matteo dat hij heeft overgelegd en naar het AIDA-rapport van maart 2025, in het bijzonder naar de pagina’s 50 en 86 daarvan….

Over het Duitse rapport stelt de rechtbank allereerst vast dat drie pagina’s (p. 3-5) daarin zijn gewijd aan de methode van onderzoek en aan de wijze van het gebruik van gegevens en ingewonnen informatie. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet concreet en afdoende heeft gemotiveerd waarom dit rapport, gezien deze verantwoording van de onderzoeksmethode, niet is aan te merken als een serieuze informatiebron. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het Duitse rapport inhoudelijk aansluit op het AIDA-rapport (update 2024) ten aanzien van de kritiek op de opvangvoorzieningen van asielzoekers in Bulgarije. Anders dan verweerder stelt, heeft de Afdeling in haar uitspraak van 14 maart 2025 niet geoordeeld over dit laatste AIDA-rapport, maar over het AIDA-rapport van het jaar daarvoor (update 2023). …

Uit pagina 86 van het AIDA-rapport blijkt dat de toestand van de opvangfaciliteiten sinds 2015 ieder jaar slechter wordt, dat ieder jaar weer delen van de opvang als onbruikbaar worden aangemerkt, dat de opvangcapaciteit afneemt en dat er niet voldoende financiële middelen zijn voor verbetering hiervan. Het gaat hier met andere woorden om een voortschrijdende verslechtering van de opvangfaciliteiten voor asielzoekers in Bulgarije, en over het meest recente stadium daarvan heeft de Afdeling zich nog niet uitgelaten. De rechtbank concludeert daarom dat verweerder, gelet op de door eiser overgelegde informatie, niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de asielopvang in Bulgarije geen structurele systeemfouten vertoont en waarom ten opzichte van Bulgarije nog steeds kan worden uitgegaan van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. De beroepsgrond slaagt.

Het beroep is gegrond.
Rb Haarlem NL25.5961, 11.8.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:15059

RvS: wel nog interstatelijk vertrouwensbeginsel Polen

Uit het artikel uit de Volkskrant volgt dat in Polen een wet in werking is getreden op grond waarvan het mogelijk wordt om het recht op het indienen van asielverzoeken op te schorten voor een periode van 60 dagen. Deze wet is echter alleen van toepassing op asielverzoeken die worden ingediend in het gebied langs de grens met Belarus. De Afdeling is daarom met de minister van oordeel dat nergens uit blijkt dat deze wetgeving ook gevolgen heeft voor Dublinclaimanten, omdat zij op gecontroleerde wijze worden overgedragen en daarom niet met deze wetgeving geconfronteerd zullen worden.

Voor zover de Poolse premier heeft verklaard dat Polen van plan is zich niet meer aan de verplichtingen van de Dublinverordening te houden, is de Afdeling van oordeel dat deze uitlating op zichzelf onvoldoende is voor het oordeel dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag worden uitgegaan. Daarbij is van belang dat het betreffende nieuwsbericht gaat over de terugname van Dublinclaimanten uit Duitsland. De minister heeft in haar verweerschrift en op de zitting bij de rechtbank toegelicht dat uit de uitvoeringspraktijk blijkt dat Polen nog steeds claimakkoorden verstrekt. Ook werkt Polen nog steeds mee aan de feitelijke overdracht van Dublinclaimanten. Met de claimakkoorden garanderen de Poolse autoriteiten dat zij asielaanvragen van Dublinclaimanten in behandeling zullen nemen.

Gelet op het voorgaande heeft de minister deugdelijk gemotiveerd dat zij voor Polen nog steeds van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan.

Het hoger beroep tegen Rb Amsterdam NL25.8240, 6.5.25 is gegrond.
RvS BRS.25.000559, 14.8.25
ECLI:NL:RVS:2025:3800

Rb: BoB LVV-zaken Groningen binnen 2 of 6 weken

In de zaken waarin op 29 en 30 december 2024, of op 10 en 15 januari 2025 bezwaar is ingediend, heeft de minister om een ruime(re) beslistermijn verzocht. Daartoe zijn als bijzondere omstandigheden gesteld dat bij de minister (landelijk gezien) een groot aantal bezwaarschriften over de beëindiging van de LVV aanhangig is gemaakt, dat de minister eisers afzonderlijk wil horen, en dat de minister nog immer niet over de Groningse dossiers beschikt, terwijl daar wel om is verzocht. De rechtbank is van oordeel dat de minister in de praktijk in de gelegenheid moet worden gesteld om tot een zorgvuldige inhoudelijke behandeling van de bezwaren te komen. Het komt de rechtbank voor, dat daar een langere termijn dan twee weken voor nodig is, en ook moeten de Groningse dossiers voorhanden zijn. De rechtbank bepaalt in deze zaken daarom dat de nieuwe beslistermijn zes weken bedraagt.

In de zaken waarin na het verstrijken van de bezwaartermijn eerst op 18, 19 en 20 maart 2025 bezwaar is ingediend, heeft de minister geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht. De rechtbank bepaalt in deze zaken daarom dat de minister uiterlijk binnen twee weken na verzending van de uitspraak in die zaken een besluit moet nemen.

Rb Gronignen AWB 25.11363 + 77 andere zaaknummers , 31.7.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:14223

HvJ EU: Beperkte opvangcapaciteit geen reden om asielzoekers basisbehoeften te ontzeggen

Two asylum seekers – an Afghan national and an Indian national – were forced to live for a number of weeks in precarious conditions in Ireland after that Member State refused to provide them with the minimum reception conditions required by EU law. Although the Irish authorities issued each of them with a single voucher for €25, they did not allocate them housing, pleading a lack of available accommodation in dedicated reception centres. The Irish authorities plead a situation of force majeure, which they claim consists of the temporary exhaustion of the housing capacity normally available in the territory of Ireland for applicants for international protection, owing to a mass influx of third-country nationals following the invasion of Ukraine.

In its judgment, the Court recalls that the Member States are required, under the directive, to guarantee applicants for international protection material reception conditions which ensure an adequate standard of living, whether through housing, financial aid, vouchers, or a combination of the three. Those conditions must cover basic needs, including appropriate accommodation, and safeguard the physical and mental health of the persons concerned.

HvJ EU C-97/24, 1.8.25
https://curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-97/24

Rb: onvoldoende zorg voor kankerpatiënt in detentie

Eiser is overgenomen van de Duitse autoriteiten. De Duitse autoriteiten hebben bij de aankondiging van de feitelijke overdracht aangegeven dat eiser ernstig ziek is, eiser behandeld wordt en dat de behandeling moet worden voortgezet na de overdracht. Tevens is een brief bijgevoegd van een Duitse arts waarin is vermeld dat eiser kanker heeft, wordt behandeld met chemotherapie en medicijnen en deze behandeling moet worden voortgezet

Eiser is in Nederland voorafgaand aan oplegging van de maatregel gezien door een schouwarts, heeft een medische intake gehad en heeft een gesprek met de inrichtingarts gevoerd. De rechtbank stelt evenwel vast dat de in Duitsland ingezette chemotherapie en medicamenteuze behandeling niet is gecontinueerd in bewaring.

Verweerder heeft een zorgplicht ten aanzien van de vreemdelingen die hij in bewaring stelt en houdt. De rechtbank kan niet anders dan concluderen dat verweerder deze zorgplicht op grove wijze heeft geschonden. De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring door het onthouden van noodzakelijke medische zorg van aanvang af onrechtmatig ten uitvoer is gelegd en gelast onmiddellijke opheffing en onmiddellijke invrijheidstelling,

Rb Roermond NL25.30604, 24.7.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:13522

Rb: afweging 8EVRM voor Ghanees, 25jr in NL en veel medische klachten

Eiser is sinds 2000 actief binnen de Wesley Methodist Church, hij werkt al ruim tien jaar als vrijwilliger bij het Wereldhuis en andere organisaties voor ongedocumenteerden en daklozen in Den Haag, en geeft sinds 2019 lezingen op scholen over zijn situatie. Ook heeft hij medische klachten, waaronder suikerziekte en hoge bloeddruk die zodanig ernstig zijn dat uitblijven van noodzakelijke medische behandeling een medische noodsituatie op korte termijn (drie tot zes maanden) tot gevolg zullen hebben.

De rechtbank is, enigszins terughoudend toetsend, van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser uitvalt. Hierbij acht de rechtbank van belang dat verweerder onvoldoende is ingegaan op de onderbouwde stelling van eiser dat de noodzakelijke medische zorg voor hem niet, althans onvoldoende, feitelijk toegankelijk is in Ghana. Eiser heeft tijdens de besluitvormingsfase onder meer onderbouwd wat het gemiddelde inkomen is in Ghana en wat de gemiddelde kosten zijn voor zijn noodzakelijke medische behandelingen. Tussen deze twee bedragen zit een enorm groot verschil. De stelling van verweerder dat eiser (financiële) steun kan inroepen bij onder meer charitatieve instellingen, de kerk en NGO’s, dan wel dat eiser niet heeft aangetoond dat hij geen zorgverzekering kan afsluiten in Ghana, vindt de rechtbank in dit geval onvoldoende om te concluderen dat eiser niet heeft aangetoond dat de medische zorg voor hem feitelijk niet toegankelijk is. Eiser heeft in beroep een brief van arts [naam] overgelegd waarin wordt aangegeven dat eiser bij terugkeer naar Ghana voor de verkrijging van zijn noodzakelijke behandelingen afhankelijk zal zijn van de aanwezigheid van NGO’s of van een nog op te bouwen lokaal netwerk van mantelzorgers en vrienden. Ook blijkt uit deze brief dat veel van de voorgeschreven medicatie niet onder de NHIS-dekking valt en eiser zelf verantwoordelijk is voor de aanschaf van de medicatie. De arts heeft aangegeven dat het voorgaande aanzienlijke gezondheidsrisico’s voor eiser met zich meebrengt. Ook heeft de arts aangekaart dat de sociale impact van onbehandelde epilepsie niet kan worden onderschat, nu er in Ghana een stigma rond epilepsie hangt waardoor het risico bestaat dat eiser – als hij zijn medicatie niet kan verkrijgen – sociale isolatie zal ervaren en daardoor essentiële sociale ondersteuning zal verliezen. De arts concludeert dat de combinatie van de beperkte NHIS-dekking, de hoeveelheid medische kosten die eiser zelf zal moeten betalen, de ontoereikende medicatiebeschikbaarheid en de sociale barrières het voor eiser moeilijk maken om adequate zorg te verkrijgen. …

Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het kader van eisers privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM in zijn nadeel is uitgevallen. Er is daarom sprake van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit.

Rb den Haag NL25.15564 en NL25.15565, 10.7.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:13280

Rb: vreemdeling heeft voldoende gedaan voor onderzoek toegankelijkheid medische zorg Ghana

Uit het advies van het BMA volgt dat eiser bekend is met Systemische Lupus Erythemadoses (SLE) leidend tot ontstekingen waardoor schade aan huid, bloedvaten en organen ontstaat. Ook heeft eiser Hepatitis B en pijnklachten aan zijn voeten en handen. Eiser staat voor zijn medische klachten onder behandeling. Bij uitblijven van behandeling wordt een medische noodsituatie verwacht binnen drie tot zes maanden. Eiser is in staat om te reizen. ….

De rechtbank is duidelijk geworden dat eisers aandoening een ernstige medische aandoening is die niet veel voorkomend is. Eiser heeft verklaard dat zijn broer aan deze ziekte is overleden. De aandoening is bij eiser inmiddels aardig onder controle dankzij de behandeling die hij krijgt. Voor eiser is het dus van groot belang dat zijn behandeling kan worden voortgezet en de zorg voor hem feitelijk toegankelijk is. Uit het toetsingskader volgt dat het in de eerste plaats aan eiser is om aannemelijk te maken dat de door hem benodigde medische zorg feitelijk voor hem niet toegankelijk is.

Eiser heeft met de verwijzing naar de medicatielijst van NHIS aannemelijk gemaakt dat niet alle voor hem noodzakelijke medicatie wordt vergoed door de zorgverzekering. Ook de door eiser geraadpleegde arts geeft aan dat de zorgverzekering slechts de basis dekt en zelfs als een behandeling vergoed zou moeten worden, betekent dat in de praktijk niet altijd dat dit gebeurt. Dat betekent dat eiser inkomen moet genereren om zijn medicatie te kunnen betalen. Eiser heeft tijdens de hoorzitting aangegeven altijd pijn te hebben en erg moe te zijn, ondanks de behandeling die hij krijgt. Eisers arts bevestigt ook de pijnklachten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende aannemelijk gemaakt dat het voor hem moeilijk zal zijn inkomen te genereren. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser niet in de gelegenheid is een onderzoek te laten doen naar zijn mate van inzetbaarheid. Eiser heeft immers geen toegang tot deskundigen, zoals verweerder. Verweerder kan dit niet aan eiser tegenwerpen. Het had op de weg van verweerder gelegen compensatie te bieden voor eisers bewijsnood, bijvoorbeeld door het benoemen van een medisch deskundige die wel een oordeel kan geven over eisers mogelijkheden om inkomen te genereren.

Wanneer eiser geen inkomen kan genereren, is eiser afhankelijk van steun vanuit de overheid of van derden. Eiser heeft geen familie meer in Ghana op wie hij kan terugvallen voor steun. Uit de brief van de heer [naam 2] volgt dat in Ghana de gemeenschap vaak wel steun geeft, maar die steun is beperkt en niet levenslang. Eiser heeft die steun wel levenslang nodig, zoals blijkt uit het BMA-advies. Verder heeft (de gemachtigde van) eiser geprobeerd informatie te verkrijgen over de mogelijkheden in Ghana. Zo zijn er vragen gesteld over de beschikbare zorg en medicatie bij apotheken en ziekenhuizen en is navraag gedaan bij NHIS. Eiser heeft daarvan diverse e-mails overgelegd. Eisers gemachtigde verklaarde dat er, ondanks herhaald verzoek, geen reactie is gekomen. De rechtbank stelt vast dat het voor eiser moeilijker is om, vanuit Nederland, aan informatie te komen dan dat dit voor verweerder is. Eiser stelt terecht dat er sprake is van een ongelijk speelveld. Ook op dit punt is de rechtbank van oordeel dat verweerder eiser tegemoet had moeten komen in zijn bewijsnood door bijvoorbeeld in contact te treden met Ghanese overheidsinstanties.

Eiser heeft gedaan wat binnen zijn mogelijkheden lag om aan informatie en bewijs te komen. Uit de aangevoerde informatie blijkt dat er geen zekerheid bestaat dat hij inkomen kan genereren. Daarmee staat niet vast dat de benodigde medische zorg en behandeling voor eiser toegankelijk is. Gezien de ernst van eisers ziektebeeld, moet hier duidelijkheid over zijn. Verweerder heeft onvoldoende zorgvuldig onderzoek gedaan en zal dus nader onderzoek moeten verrichten.

Het beroep is gegrond.
Rb Middelburg NL24.32598, 28.7.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:13941

Pagina's