Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ter zitting niet deugdelijk gemotiveerd waarom de individuele omstandigheden – in onderlinge samenhang bezien en in het licht van de (veiligheids)situatie in Mogadishu - niet tot een verhoogd risico op ernstige schade leiden. ….. Verweerder is niet althans onvoldoende gemotiveerd ingegaan op wat eiser - onder verwijzing naar informatie in de EUAA-rapporten van juni 2022 en augustus 2023 en het ambtsbericht van december 2021- heeft aangevoerd over de veiligheidssituatie in Mogadishu en de sociaal-economische omstandigheden (bijvoorbeeld het risico dat eiser ontheemd zal raken, de aanwezige voedselschaarste, hoge werkloosheid en zorgwekkende gezondheidssituatie) en zijn individuele omstandigheden (zoals eisers jonge leeftijd, beperkte opleiding en financiële mogelijkheden, de omstandigheid dat eiser geen documenten heeft en zijn stamafkomst).
Eiser heeft nog verwezen naar informatie van de EUAA waaruit blijkt dat de bewegingsvrijheid van leden van gemarginaliseerde groepen binnen Mogadishu extra is beperkt. Volgens eiser worden leden van de Rahanweyn door sommige meerderheidsclans als een groep met een lage status gezien en worden zij geregeld het slachtoffer van discriminatie en uitbuiting. Verweerder heeft de door eiser aangehaalde informatie van de EUAA niet terzijde kunnen schuiven met de enkele opmerking dat een EUAA-rapport slechts richtinggevend is en niet bindend. Verweerder had nader moeten motiveren waarom aan de (grotendeels feitelijke) informatie van de EUAA niet de door eiser gewenste waarde kan worden toegekend….
Eiser heeft in beroep verwezen naar informatie in het ambtsbericht van december 2021 waaruit blijkt dat het vliegveld in Mogadishu geregeld het doelwit is van aanslagen. Hij voert terecht aan dat hij ook veilig van het vliegveld naar de wijk waar hij gaat verblijven moet kunnen reizen. Volgens eiser blijkt uit informatie van de EUAA dat er grootschalige aanslagen plaatsvinden, dat er veel checkpoints zijn en dat personen zonder identiteitsbewijs bij de controleposten vaker worden staande gehouden en worden gecontroleerd. Gelet hierop en de eerdergenoemde omstandigheden dat eiser nog jong is en dat hij tot de Rahanweyn behoort, heeft verweerder ter zitting niet kunnen volstaan met de enkele stelling dat eiser veilig naar het vliegveld van Mogadishu kan reizen en dat Al-Shabaab in Mogadishu niet aan de macht is. Verweerder heeft niet nader gemotiveerd of eiser ook veilig van het vliegveld naar de betreffende wijk kan reizen. Ook in zoverre is er sprake van een motiveringsgebrek.
Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit.
Rb Rotterdam NL23.8668, 17.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:2117
Eiser stelt dat de minister ten onrechte de levensomstandigheden niet heeft betrokken en onderzocht. …. In dat kader doet zich de vraag voor of van een jezidi, die in een ontheemdenkamp verbleef, verlangd mag en kan worden dat hij daarnaartoe terugkeert omdat dat volgens de minister als normale woon- en verblijfplaats wordt gezien. …. Deze rechtbank op 4 februari 2025 geoordeeld dat de minister het gewijzigde standpunt tav. De kampen in de KAR niet inzichtelijk heeft gemotiveerd en dat niet nader is toegelicht in hoeverre de situatie in de kampen in de KAR is gewijzigd. ….
De minister heeft eveneens een ambtshalve toets gedaan aan het reguliere buitenschuldbeleid AMV waarbij is uitgegaan van adequate opvang in Irak voor eiser, omdat zijn ouders daar nog verblijven en hij nog contact met ze heeft. Desondanks kan in het kader van terugkeer in een asielprocedure, zoals eiser terecht stelt, niet voorbij worden gegaan aan de omstandigheden waarin eiser in het land van terugkeer kan worden opgevangen en de gestelde adequate opvang geeffectueerd dient te worden….. De minister had dan ook in deze situatie onderzoek moeten doen naar de leefomstandigheden in het vluchtelingenkamp. Dat heeft de minister, zoals door eiser terecht is betoogd, ten onrechte niet gedaan.
Gelet op het vorenstaande heeft de minister zich ondeugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de omstandigheden in het tentenkamp geen direct verband zouden hebben met vervolging of het reëel risico op ernstige schade in het land van herkomst van eiser. Dat geldt evenzeer voor het standpunt dat de omstandigheden in het tentenkamp waar de ouders verblijven niet van betekenis zijn voor de vraag of sprake is van adequate opvang in de zin van het reguliere buitenschuldbeleid AMV. Gelet hierop heeft verweerder zich onvoldoende rekenschap gegeven van de belangen van het kind. Dit geeft aanleiding om het besluit te vernietigen wegens strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.
Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
Rb Groningen NL24.51968, 27.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:3021
De rechtbank stelt vast dat de minister gelooft dat eiser wordt bedreigd door een criminele paramilitaire groepering, maar dat de minister zich vervolgens op het standpunt stelt dat eiser toch kan terugkeren naar Colombia omdat hij kan worden beschermd door de autoriteiten.
De minister heeft in de besluitvorming naar algemene landeninformatie verwezen waaruit blijkt dat in het algemeen de Colombiaanse autoriteiten bescherming kunnen bieden tegen vervolging of ernstige schade. … Naar het oordeel van de rechtbank zien deze passages echter niet specifiek op bescherming tegen afpersing door criminele groeperingen. Uit de passages in het Algemeen Ambtsbericht van juni 2024 die wel specifiek zien op bescherming door de autoriteiten voor personen die afgeperst worden door criminelen blijkt dat bijna niemand aangifte doet omdat het veel risico geeft en er zeer weinig kans is op bescherming van de autoriteiten. De conclusie in het ambtsbericht is dat er weliswaar soms afpersers worden opgepakt, maar dat deze successen in schril contrast staan met de enorme straffeloosheid rondom afpersingspraktijken. Door intimidatie, directe bedreigingen, geweld en angst voor represailles durven veel slachtoffers geen aangifte te doen en blijven de daders ongestraft. Ook uit het door eiser aangehaalde rapport van Schweizerische Flüchtlingshilfe van 12 maart 2021 volgt dat de mogelijkheden om tegen bedreigingen door criminele groeperingen beschermd te worden zeer beperkt zijn.
Deze informatie over het realiteitsgehalte van de bescherming tegen bedreiging en afpersing door criminele groeperingen wijkt naar het oordeel van de rechtbank zodanig af van de door de minister aangehaalde informatie over de bescherming die in zijn algemeenheid kan worden gekregen, dat het besluit op dit punt onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien omdat er een nieuwe beoordeling gemaakt moet worden. Dat is voorbehouden aan de minister. De minister moet een nieuw besluit op de aanvraag nemen en de algemene veiligheidssituatie in Colombia opnieuw beoordelen. De minister moet daarbij rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
Rb Arnhem NL24.30717, 25.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:2911
De asielprocedure heeft tot doel vast te stellen of een vreemdeling internationale bescherming nodig heeft. Omdat de vreemdeling staatloos is en in de VAE haar gebruikelijke verblijfplaats heeft, geldt dat land als haar land van herkomst. Het Unierecht stelt daarvoor niet als eis dat de betrokken vreemdeling feitelijk toegang heeft tot dat land. Het ontbreken van feitelijke toegang tot het land van herkomst brengt op zichzelf geen gegronde vrees voor vervolging of een reëel risico op ernstige schade met zich mee.
De minister betoogt dan ook terecht dat de vraag of de vreemdeling feitelijk toegang heeft tot de VAE geen deel uitmaakt van de asielprocedure. Die vraag kan eerst aan de orde komen bij de beoordeling van een aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier verband houdende met verblijf als vreemdeling die buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken.
Hoger Beroep tegen Rb Den Bosch NL23.2297, 7.7.23, gegrond.
RvS 202304438/1/V2 ,27.2.25
ECLI:NL:RVS:2025:724
De rechtbank overweegt dat het verschil dat verweerder bij de beslissing om kosten te vergoeden maakt tussen eerste en opvolgende rapportages niet is gerechtvaardigd. De vreemdeling is gehouden zijn asielaanvraag zoveel mogelijk te staven en alle elementen en bevindingen waarover hij beschikt aan te dragen. Bij een eerste aanvraag kan een vreemdeling echter niet overzien of verweerder zijn verklaringen om zijn asielmotief geloofwaardig te achten voldoende aannemelijk zal vinden. …. Bovendien is het ondergaan van onderzoek om een medisch forensische rapportage te kunnen opstellen ook niet zelden belastend omdat het confronterend kan zijn om over ondergane traumatiserende gebeurtenissen te spreken en omdat door medisch deskundigen andere en wellicht meer persoonlijke vragen zullen worden gesteld dan door een hoormedewerker. …..
De rechtbank overweegt dat het doen verrichten van medisch onderzoek, naast gericht te zijn op de aanwezigheid van medisch steunbewijs, ook gericht kan zijn op aanwijzingen dat sprake is (geweest) van beperkingen om adequaat te verklaren. …. Het is niet uitgesloten dat psychische klachten die interfereren met het vermogen om adequaat te kunnen verklaren, zich niet bij aanvang van een eerste procedure en bij een eerste gehoor openbaren en/of herkend en erkend worden. Er kan dus ook in een later stadium of in een opvolgende procedure aanleiding bestaan om alsnog of nogmaals onderzoek te doen naar het vermogen om te kunnen verklaren. Indien verweerder dit niet doet, is het dus aan de vreemdeling om een dergelijk advies van een deskundige op te vragen. …..
Eiser heeft vanaf de datum van de eerste asielaanvraag zijn homoseksuele geaardheid ten grondslag gelegd aan zijn asielaanvraag. Na een eerdere afwijzing is deze homoseksuele geaardheid geloofwaardig bevonden en inmiddels is -in februari 2025- beslist dat de ingangsdatum van de verblijfsvergunning 26 oktober 2016 is. De inwilliging is gebaseerd op het gehoor opvolgende aanvraag terwijl was kennisgenomen van het iMMO-rapport en de conclusies over de mate waarin de psychische problematiek van eiser beperkingen heeft gegeven met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren. ….
De beroepsgrond van eiser dat het in zijn procedure maken van onderscheid tussen de eerste en de tweede opvolgende procedure onredelijk is, slaagt dan ook. Verweerder heeft onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat eiser het iMMO-rapport in de eerste procedure had kunnen en moeten inbrengen. Beroep gegrond.
Rb Roermond AWB 22/7928, 25.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:2808
De asielaanvraag van de Afghaanse vreemdeling wordt niet in behandeling genomen omdat België verantwoordelijk wordt geacht. … De vraag is of het Belgische opvangsysteem onder de drempel van het Hofarrest blijft indien slechts wordt voorzien in een verblijfplaats of onderkomen voor de nacht.
De minister heeft in deze zaak voldoende gemotiveerd dat overdracht aan België niet zal leiden tot een situatie van materiële deprivatie die neerkomt op een schending van art. 4 Handvest. De rechtbank acht daarvoor met name van belang de informatie die de Belgische autoriteiten hebben verschaft in de brief van 24 november 2024. …
Fedasil schrijft dat zij beschikt over 36.077 plaatsen in reguliere opvangvoorzieningen en noodopvangplaatsen. Er staan 2.645 mensen op de wachtlijst voor een (nood)opvangplaats. Deze mensen kunnen onderdak vinden in de 2.000 opvangplaatsen krachtens de overeenkomst van Fedasil met het Brussels Gewest en in de daklozenopvang, aldus Fedasil. Daarbij geldt dat de meerderheid van de noodopvangplaatsen in de daklozenvoorzieningen is ingericht als 24-uursopvang. Het voorgaande betekent dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat zij ten aanzien van België van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. De beroepsgrond van eiser slaagt dus niet.
Rb Den Bosch NL24.49817, 19.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:2661
Eiser voert aan dat hij in de opvang van HVO Querido in Amsterdam heeft verbleven. Hier ontving hij weekgeld en begeleiding van een NGO. Verder wordt hij actief begeleid en heeft hij een dagbesteding. Als de bewaring wordt opgeheven, kan hij hiernaar terug. De vreemdelingendienst is hiervan op de hoogte. Hoewel eiser verder op dit moment niet in het bezit is van identiteitsdocumenten, is hij met behulp van VWN bezig om deze alsnog voorhanden te krijgen.
De rechtbank is van oordeel dat voldoende gronden bestaan om aan te nemen dat sprake is van een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking meer.
De rechtbank is bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend kan worden toegepast. Uit de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd, volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. Ook heeft verweerder hierbij mogen betrekken dat eiser meermaals met onbekende bestemming is vertrokken en hij voorafgaande aan de maatregel van bewaring niet heeft meegewerkt aan zijn vertrek naar Gambia. Daarnaast is niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is.
Rb Middelburg NL25.3602, 10.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:1718
In het bestreden besluit is nadrukkelijk opgenomen dat het terugkeerbesluit ziet op Ethiopië en dat dit besluit ook geldt voor de dochter van eiseres. Uit het arrest AA volgt evenwel dat geen terugkeerbesluit mag worden uitgevaardigd als voor de vreemdeling in het aangewezen land een reëel risico bestaat van behandeling in strijd met het verbod op refoulement.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder het risico dat de dochter van eiseres bij gedwongen terugkeer naar Ethiopië slachtoffer zal worden van vrouwenbesnijdenis, niet heeft beoordeeld. Nu er wel indicaties bestaan van een dergelijk risico, was verweerder gehouden te onderzoeken of het verbod op refoulement zich verzet tegen het uitvaardigen van een terugkeerbesluit voor de dochter van eiseres. Het standpunt van verweerder dat het risico op schending van het verbod op refoulement pas beoordeeld hoeft te worden op het moment van de feitelijke uitzetting, is onjuist.
Nu niet is beoordeeld of de gedwongen terugkeer van de dochter van eiseres naar Ethiopië in strijd is met het verbod op non-refoulement, heeft verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit opgelegd aan eiseres en haar minderjarige dochter. Het beroep is gegrond.
Rb den Haag NL24.46671 en NL24.46672, 23.1.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:1944
Eiseres is van Surinaamse nationaliteit en kwam in januari 2022 naar Nederland op een (single entry) Schengenvisum. Haar overstay werd ontdekt toen eiseres op 6 april 2024 van Schiphol naar Paramaribo wilde reizen. Daarop is overgegaan tot uitreiking van een terugkeerbesluit en bekendmaking van het voornemen tot uitvaardiging van een inreisverbod….
Eiseres voert in beroep aan dat de minister van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien omdat aan eiseres op 11 maart 2024 een MVV is verleend. Daarnaast beschikt eiseres over een positief arbeidsmarktadvies dat geldig is van 17 juni 2024 tot 17 juni 2025. Ter verdere onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres ook naar rechtspraak waaruit volgt dat bij verlening van een werkvergunning om opheffing van een inreisverbod kan worden gevraagd.
De minister heeft in het verweerschrift kunnen aanvoeren dat geen MVV zou zijn verleend als het illegale verblijf van eiseres bij de minister bekend zou zijn geweest. Eiseres heeft geen zienswijze ingediend tegen het voornemen tot oplegging van het inreisverbod en dus kon de minister geen rekening houden met eventuele bijzondere omstandigheden van eiseres. Dat eiseres na verkrijging van haar werkvergunning om opheffing van het inreisverbod kan vragen maakt de situatie van eiseres ook niet anders. De mogelijkheid om opheffing van het inreisverbod te vragen betekent niet dat de minister gehouden is om tot opheffing over te gaan.
Voor zover eiseres stelt dat de minister op de hoogte kon zijn van haar verblijf in Nederland overweegt de rechtbank dat eiseres de antecedentenverklaring niet naar waarheid heeft ingevuld door “nee” te antwoorden op de vraag of er sprake was van eerder illegaal verblijf. Ook hoefde de minister uit het feit dat de aanvraag van een MVV ondertekend is in Nijmegen evenmin af te leiden dat eiseres al in Nederland verbleef omdat de plaats van ondertekening ziet op de beoogde woonplaats na verkrijging van een MVV.
De rechtbank volgt eiseres om deze reden niet in haar standpunt dat de minister ten onrechte is overgegaan tot oplegging van het inreisverbod. De beroepsgrond slaagt niet.
Rb Utrecht NL24.20739, 16.1.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:1437
Eiseres woont sinds 19 februari 2015 onafgebroken in Nederland. Zij volgt hier een Mbo-opleiding in de zorg, niveau 4, die zij in maart 2025 zal afronden. Zij loopt stage in een ziekenhuis en heeft al enige tijd parttime in de zorg gewerkt, ook tijdens de Coronacrises. Zij woont sinds 20 april 2023 zelfstandig, voorziet in haar eigen onderhoud en betaalt belasting. Als zij over enkele maanden haar diploma heeft behaald zal zij volledig in de zorg aan het werk kunnen. Zij heeft hier haar sociale netwerk en is lid van een sportvereniging. Eiseres heeft door haar lange verblijf in Nederland een eigen identiteit ontwikkeld. Zij kan niet meer aarden in Egypte en heeft geen enkele overeenkomst met Egyptische leeftijdsgenoten. Eiseres beheerst de taal niet op hetzelfde niveau, heeft geleerd een eigen mening te vormen en voor zichzelf op te komen. Dit maakt ook dat zij haar werk in de zorg in Egypte niet op dezelfde wijze en hetzelfde niveau zal kunnen uitoefenen. Zij wijkt verder af van de geldende Egyptische norm doordat zij christen is en de meeste mensen in Egypte moslim zijn. Tevens dient de minister te betrekken dat eiseres al jaren in onzekerheid leeft en stress heeft, dat haar ouders haar als kind vanuit Egypte hebben meegenomen naar Nederland, dat zij haar (sociale) leven in Nederland heeft opgebouwd en het niet haar schuld is dat zij al bijna tien jaar in onzekerheid verkeert maar dat zij desondanks en ondanks alle moeilijkheden en obstakels een bestaan voor zichzelf hier heeft weten op te bouwen….
De rechtbank constateert dat in de Werkinstructie wordt beschreven dat het hebben van zich illegaal in Nederland bevindende biologische ouders een factor is die in de belangenafweging in het nadeel van de vreemdeling dient te worden betrokken. … De rechtbank is van oordeel dat deze wijze van belangen afwegen geen recht doet aan hetgeen eiseres in deze zaak heeft aangevoerd. …. Dat haar ouders onder deze omstandigheden bij toekenning van een verblijfsrecht aan eiseres ook aanspraak zullen kunnen maken op een verblijfsvergunning is allerminst zeker en mag er naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet toe leiden dat de uitkomst van de belangenafweging bij voorbaat vaststaat.
Gelet op het voorgaande berust de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM niet op een deugdelijke motivering en evenmin op een zorgvuldige voorbereiding. Beroep gegrond.
Rb Groningen 24-15286, 12.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:1881