bezoek ook onze andere websites: www.meldpuntvreemdelingendetentie.nl / www.basicrights.nl / www.iedereen-aandeslag.nl / www.iLegalevrouw.nl
“De overdracht aan Cuba op 04-06-2024 is niet gelukt. Betrokkene is door de Cubaanse autoriteiten bij aankomst in Cuba geweigerd. Bij terugkeer in Nederland is direct contact opgenomen met de Cubaanse ambassade in Nederland. De consul heeft benadrukt dat de Cubaanse ambassade zeer bereidwillig is om medewerking te verlenen aan DT&V, zowel op het gebied van vrijwillige als gedwongen terugkeer. Omdat betrokkene voor mei 2018 is uitgereisd is de ambassade in Nederland echter niet geautoriseerd tot het verlenen van toestemming voor terugkeer van betrokkene naar Cuba. Deze bevoegdheid ligt bij de lokale autoriteiten in Havanna. Een andere voorwaarde voor terugkeer is dat opvang en onderdak voor betrokkene bij aankomst geregeld moet zijn. De consul heeft aangegeven dat bij gedwongen terugkeer de Cubaanse autoriteiten zelf opvang/onderdak zullen organiseren. Dit kan enige weken in beslag nemen. De consul heeft aangegeven dát het geregeld kan worden, waardoor er nog steeds concreet zicht op uitzetting is.”
De rechtbank is van oordeel dat verweerder geen deugdelijke verzwaarde afweging van belangen heeft gemaakt. …. Eiser is door dit gebrek in zijn belangen geschaad. Dit heeft tot gevolg dat de maatregel vanaf 20 juli 2024 onrechtmatig is.
Rb Haarlem NL24.33900, 16.9.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:16633
Eisers stellen dat de minister de medische situatie van dochter [dochter] onvoldoende heeft meegewogen bij de verzwaarde belangenafweging van de kinderen.
De rechtbank is van oordeel dat de minister onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt of en hoe de medische situatie van dochter daadwerkelijk is meegewogen bij de belangenafweging ten aanzien van haarzelf. Op pagina 7 staat genoemd dat [dochter] [sic] zich heeft gesneden met een wenkbrauwmesje omdat zij niet wil terugkeren naar Kroatië. In de beschikking staat de (standaard) overweging met betrekking tot de aanwezigheid van medische zorgverlening in detentie en de aanwezigheid van de Extra Beveiligde Zorgafdeling. Uit niets blijkt dat deze overwegingen zien op [dochter]. Dat geldt te meer nu de rechtbank betwijfelt of – zo deze afdeling al aanwezig is in het DTC Zeist – een minderjarig kind bij suïcidedreiging in de Extra Beveiligde Zorgafdeling wordt geplaatst. …
De medische situatie van [dochter] is niet op inzichtelijke wijze meegewogen. De rechtbank moet kunnen inzien welke omstandigheden er worden afgewogen in de belangenafweging en hoe dit gebeurt, zodat deze voor de rechtbank te controleren is. Daarvan is in dit geval dus niet gebleken.
Het beroep is gegrond en de maatregel van bewaring was vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig.
Rb Utrecht NL24.35560, 30.9.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:16333
De rechtbank overweegt dat de bewaringsrechter niet alleen bevoegd, maar ook verplicht is om de wijze waarop de bewaringsmaatregel ten uitvoer wordt gelegd te betrekken bij haar rechtmatigheids-onderzoek en beoordeling indien de vreemdeling een “arguable claim” heeft dat zijn grondrechten worden geschonden terwijl hij in bewaring wordt gehouden. …
De rechtbank herhaalt ook in deze procedure dat de beklagprocedure die is geregeld in de Penitentiaire Beginselenwet niet kan worden gekwalificeerd als een doeltreffende voorziening in rechte in het geval de betrokkene in vreemdelingrechtelijke bewaring wordt gehouden. De Commissie van Toezicht en de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) zijn niet in staat de vreemdeling in vrijheid stellen indien een schending van zijn grondrechten daartoe noopt. …. De rechtbank weet dat de Afdeling dit anders ziet, maar de rechtbank volgt de Afdeling op dit punt niet omdat, naar het oordeel van de rechtbank, het Unierecht en de duiding hiervan door het Hof de bewaringsrechter verplichten om de wijze van tenuitvoerlegging te betrekken bij de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring. ....
De rechtbank overweegt dat de AVG ook op de verwerking van belgegevens van toepassing is, analoog aan de redenering van de Afdeling over de toepasselijkheid van de AVG op de verwerking van persoonsgegevens die het ontgrendelen van een mobiele telefoon via gezichtsherkenning en een quickcheck van deze telefoon meebrengen. …. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dit dat ook voor het verkrijgen van belgegevens van eiser door DT&V een wettelijke grondslag moet bestaan. De rechtbank komt tot de conclusie dat een dergelijke wettelijke grondslag ontbreekt. …. De rechtbank concludeert dat verweerder de belgegevens niet zonder vooraf verkregen toestemming van eiser had mogen opvragen en had mogen verkrijgen en inzien. … De rechtbank overweegt voorts dat deze inbreuk op het privéleven van eiser niet noodzakelijk is geweest. …
De rechtbank acht de vastgestelde inbreuk op het privéleven van eiser te gering om de tenuitvoerlegging van de maatregel na de verkrijging door verweerder onrechtmatig te achten. De rechtbank zal het beroep tegen terugkeerbesluit ongegrond verklaren, maar eiser wel in aanmerking brengen voor schadevergoeding omdat verweerder onrechtmatig inbreuk heeft gemaakt op het privéleven van eiser terwijl hij in bewaring werd gehouden.
Rb Roermond NL24.20258, NL24.21272, NL24.21362, NL24.34192, NL24.37738, 11.10.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:16568
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat nierdialyse niet beschikbaar is in Irak heeft eiser gewezen op artikel van 2011, een rapport van Home Office en op een handgeschreven brief van doctor [naam] van 29 september 2024, een internist in Karbala, Irak. Eiser stelt ziekenhuizen in Irak te hebben aangeschreven om informatie, maar heeft hierop geen reactie ontvangen. Ook is aangevoerd dat eiser geen inkomen of vermogen heeft, dat er in Irak geen steun van de overheid is en dat hij daar geen sociaal netwerk heeft.
De rechter oordeelt dat uit het rapport van Home Office volgt dat er dialyse instellingen in Irak beschikbaar zijn, zoals ook al volgt uit de BMA-adviezen. De minister heeft ook in het briefje van de internist in Karbala geen aanleiding hoeven zien om te concluderen dat bepaalde medicatie in Irak voor eiser niet beschikbaar zou zijn, nu het is opgesteld op verzoek van de familie van eiser en ook onvoldoende is aangetoond wie het briefje heeft geschreven. … Eiser heeft daarom niet nader onderbouwd dat hij persoonlijk geen toegang zal kunnen krijgen tot de benodigde zorg in Irak. Evenmin heeft eiser aannemelijk gemaakt dat hij in Irak geen beroep zal kunnen doen op vergoeding van ziektekosten via de overheid.
Rb Groningen NL24.28893, 10.10.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:16596
De rechtbank stelt vast dat het document van ARQ dateert van vóór het bestreden besluit, afkomstig is van een BIG-geregistreerde psycholoog en informatie bevat over de gezondheidstoestand van eiseres. Verder stelt de rechtbank vast dat het aanvullend BMA- advies (van 20 november 2023) minder dan zes maanden oud was toen het document van ARQ (van 18 maart 2024) werd opgesteld. De vraag is dus of de informatie van ARQ aan het BMA moet worden voorgelegd, omdat daaruit volgt dat de medische situatie en/of medische behandeling van eiseres wezenlijk is veranderd.
Het aanvullend BMA-advies gaat ervan uit dat de depressieve klachten in remissie zijn en dat eiseres niet psychotisch is. Verder staat daarin dat er een vermindering is bereikt van de spanningen. Het ARQ signaleert onder andere ‘forse psychotische klachten’ en ‘symptomen die passen bij een depressieve stoornis’.
Naar het oordeel van de rechtbank wijst het stuk van ARQ, anders dan de minister stelt, erop dat de medische situatie die het BMA heeft beoordeeld wezenlijk veranderd is. De minister heeft zich daarom ten onrechte op het standpunt gesteld dat de informatie van ARQ niet aan het BMA hoeft te worden voorgelegd. De minister moet aan het BMA voorleggen of de informatie van ARQ leidt tot de conclusie dat bij het uitblijven van medische behandeling een medische noodsituatie ontstaat en of deze informatie aanleiding geeft om aanvullende reisvereisten te nemen. De rechtbank oordeelt dan ook dat de minister aan het BMA een aanvullend advies moet vragen, waarbij het stuk van ARQ wordt meegenomen. De beroepsgrond slaagt.
Rb Utrecht 24-16096, 10.9.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:16573
In de eerste helft van 2024 werd 13% van de eerste asielaanvragen ingediend door alleenstaande minderjarige vreemdelingen (amv). In de eerste helft van 2024 is ongeveer 92% van de eerste asielaanvragen van amv ingewilligd.
Nationaliteit |
Inwilligingspercentage |
Syrische |
98% |
Eritrese |
98% |
Somalische |
81% |
Jemenitische |
93% |
Afghaanse |
43% |
Tabel 1: Inwilligingspercentages eerste asielaanvragen amv, eerste helft 2024.
https://open.overheid.nl/documenten/dpc-eec006d0671d0198eb7bc5bf2024faf9a5e683ca/pdf, 16.10.24
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister onvoldoende gemotiveerd dat er slechts sprake is van marginale zorg- en opvoedtaken. Uit de overgelegde stukken - waaronder het ouderschapsplan, de omgangsregeling, de uittreksels van het gezagsregister, de verklaring van eiser en de verklaring van de moeder van de kinderen, de overgelegde foto’s met beschrijvingen en data, de verschillende bonnetjes van de uitjes en de aankopen, de bewijzen van geldoverboekingen en betalingen van alimentatie aan de moeder van de kinderen en de verklaring van de school - komt een voldoende duidelijk beeld naar voren dat er sprake is van daadwerkelijke zorg- en opvoedtaken door eiser ten behoeve van zijn twee Nederlandse kinderen.
Er is sprake van een ouderschapsplan waarin staat dat eiser één weekend per twee weken voor de kinderen zorg draagt. Anders dan de minister stelt is dit een veelvoorkomende zorgregeling van gescheiden ouders en aan eiser mogen en kunnen geen hogere eisen gesteld worden. Eiser heeft, met de overgelegde stukken en hetgeen tijdens de hoorzitting toegelicht, voldoende aannemelijk gemaakt dat dit ouderschapsplan en daarmee de omgangsregeling wordt nageleefd. Dat eiser daarnaast nu ook daadwerkelijk gedeeld gezag heeft over beide kinderen is ook een belangrijk gegeven dat onvoldoende is betrokken bij de beoordeling. Door het hebben van gezag rust op eiser de verplichting om zijn kinderen te verzorgen en op te voeden en samen met de moeder belangrijke beslissingen over de kinderen te nemen, zoals schoolkeuze of een medische behandeling. Verder is hij ook financieel verantwoordelijk voor de kinderen. De minister heeft dit onterecht onderbelicht gelaten. … De verklaring van de moeder van de kinderen kan ook niet zomaar terzijde worden geschoven omdat deze afkomstig is van een familielid. Dit familielid is immers juist in de positie om over de naleving van de omgangsregeling te kunnen verklaren.
Uit de overgelegde stukken, in onderling samenhang bezien, blijkt dat eiser vanaf het moment dat hij Nederland is ingereisd, nauw bij de zorg voor en opvoeding van zijn kinderen betrokken is geweest. De beroepsgrond slaagt.
Rb Arnhem NL23.24006, 9.10.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:16651
The Court (Third Chamber) hereby rules:
1. …. an accumulation of discriminatory measures in respect of women – consisting, inter alia, in depriving them of any legal protection against gender-based and domestic violence and forced marriage, requiring them to cover their entire body and face, restricting their access to healthcare and freedom of movement, prohibiting them from engaging in gainful employment or limiting the extent to which they can do so, prohibiting their access to education, prohibiting them from taking part in sports and excluding them from political life – adopted or tolerated by an ‘actor of persecution’ comes within the concept of ‘act of persecution’, since those measures, by their cumulative effect, undermine human dignity as guaranteed by Article 1 of the Charter of Fundamental Rights of the European Union.
2. … not requiring the competent national authority – in order to determine whether, having regard to the conditions in a woman’s country of origin at the time of the assessment of her application for international protection, the discriminatory measures to which she has been or could be exposed to in that country amount to acts of persecution within the meaning of Article 9(1) of that directive – to take into consideration, in the individual assessment of her application, factors particular to her personal circumstances other than those relating to her gender or nationality.
HvJ EU Joined Cases AH and FN, C‑608/22 and C‑609/22, 4.10.24
ECLI:EU:C:2024:828
https://curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-608/22
De minister heeft de asielvergunning van de vreemdeling ingetrokken en een terugkeerbesluit en een inreisverbod van de tien jaar opgelegd, omdat hij veroordeeld is voor een poging tot doodslag. De vreemdeling stelt dat de poging tot doodslag niet gekwalificeerd kan worden als een ‘bijzonder ernstig misdrijf’.
De rechtbank oordeelt als volgt. In deze zaak kwalificeert de poging tot doodslag niet als een 'bijzonder ernstig misdrijf' zoals bedoeld in artikel 14 Kwalificatierichtlijn. In de uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 28 februari 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:2884) is, met verwijzing naar arresten van het Hof, uiteengezet aan welke voorwaarden een misdrijf moet voldoen om te kunnen worden beschouwd als een 'bijzonder ernstig misdrijf' in de zin van artikel 14 lid 4 Kwalificatierichtlijn. Een belangrijk criterium hierbij zijn de strafmaxima, die richting geven aan welke delicten als bijzonder ernstig kunnen worden gezien. Voor poging tot doodslag geldt, op grond van artikel 287 en artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht, een maximaal op te leggen straf van tien jaar. Hierdoor kan moeilijk worden volgehouden dat dit delict tot de categorie misdrijven behoort die de rechtsorde het meest schenden.
Daarnaast blijkt uit de Richtlijn van Strafvordering van het OM dat voor steekincidenten met een mes of een vergelijkbaar voorwerp doorgaans een strafeis tussen de 24 en 42 maanden wordt gehanteerd. In dit specifieke geval is een straf van 24 maanden opgelegd. Zonder te willen afdoen aan de ernst van het gepleegde misdrijf, wordt vastgesteld dat deze veroordeling aan de onderkant van de gehanteerde strafeisen ligt. Daarmee is geen sprake van een misdrijf dat een grond vormde om een staf op te leggen die bijzonder zwaar is in het licht van de gebruikelijke Nederlandse strafmaat.
Gelet hierop heeft de minister ten onrechte de verblijfsvergunning op grond van deze veroordeling ingetrokken. Omdat de minister niet gerechtigd was de verblijfsvergunning in te trekken, mocht hij evenmin een terugkeerbesluit of een inreisverbod opleggen
Beroep gegrond.
Rb Amsterdam (MK), NL23.665, 2.10.24
De Afdeling is van oordeel dat de minister zich niet kan beroepen op het interstatelijk vertrouwensbeginsel als hij bij de beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling een leeftijdsregistratie in een andere EU-lidstaat betrekt. Dit volgt immers niet uit het Unierecht.
Dit betekent niet dat de minister een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat niet mag betrekken bij zijn beoordeling van de leeftijd van een vreemdeling en ook niet dat hij zijn huidige werkwijze geheel moet aanpassen. …. Als de minister een leeftijdsregistratie uit een andere lidstaat aantreft, waaruit volgt dat de vreemdeling meerderjarig is, dan mag hij die bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling betrekken en daaraan gewicht toekennen. Hij zal dan steeds zorgvuldig moeten onderzoeken en deugdelijk moeten motiveren welk gewicht hij aan een bepaalde registratie toekent en waarom. Daarbij zal hij zo mogelijk moeten toelichten waarop de leeftijdsregistratie is gebaseerd. Als een leeftijdsregistratie is gebaseerd op een brondocument of een medisch leeftijdsonderzoek, dan zal hij hierover navraag moeten doen bij de betreffende lidstaat en nader moeten toelichten waarom hij daaraan al dan niet een bepaalde waarde hecht. Als aan een leeftijdsregistratie alleen een eigen verklaring van een vreemdeling ten grondslag ligt, dan zal de minister moeten informeren onder welke omstandigheden deze verklaring is afgelegd. De vreemdeling zal een plausibele verklaring moeten geven voor deze afwijkende verklaring, omdat deze afwijking in beginsel afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. De minister zal steeds alle feiten en omstandigheden moeten meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een vreemdeling die stelt minderjarig te zijn. De minister moet bij deze beoordeling ook eventuele overgelegde bewijsmiddelen, zoals officiële en onofficiële identificerende documenten en/of verklaringen van voogden van Nidos, betrekken….
De Afdeling komt in het geval van deze vreemdeling tot het oordeel dat de beoordeling die de minister heeft gemaakt, in overeenstemming is met deze beoordelingswijze en dat hij terecht de vreemdeling als meerderjarige heeft aangemerkt.
Hoger beroep tegen Rb Rotterdam NL21.10401, 1.3.22, ongegrond
RvS 202201742/1/V2, 9.10.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:3992
Steeds moet de IND alle feiten en omstandigheden meewegen bij het beoordelen van de leeftijd van een gesteld minderjarige. Bij deze beoordeling moeten ook eventuele overgelegde bewijsmiddelen, zoals officiële en onofficiële identificerende documenten en/of verklaringen van voogden van Nidos, worden betrokken.