Nieuws

Rb: afweging Ghanese gewortelde kinderen, 7 en 11jr oud

De rechtbank is van oordeel dat de minister ten onrechte niet alle relevante feiten en omstandigheden kenbaar in de belangenafweging heeft betrokken. In het BIC-rapport staat onder meer dat [eiser 1] en [eiser 2] zijn geworteld in de Nederlandse samenleving en dat een gedwongen vertrek naar Ghana naar verwachting een traumatische ervaring voor hen zal zijn en zal leiden tot een afname van continuïteit en stabiliteit. Het risico op ontwikkelingsschade is voor zowel [eiser 1] als [eiser 2] groot. ….

De minister heeft de bevindingen uit het BIC-rapport naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit onvoldoende kenbaar in de belangenafweging betrokken. De minister is niet ingegaan op de ontwikkelingsschade bij [eiser 1] en [eiser 2] die volgens het BIC-rapport bij een terugkeer naar Ghana wordt verwacht. Evenmin is de minister kenbaar ingegaan op de verstandelijke beperking van [eiser 1] en de extra ondersteuning die zij als gevolg daarvan nodig heeft. Dit had wel op de weg van de minister gelegen, nu haar aanpassingsvermogen volgens het BIC-rapport gelet op haar verstandelijke beperking minder groot is dan bij een gemiddeld meisje van haar leeftijd. Daarbij is de minister voorbijgegaan aan het feit dat [eiser 1] inmiddels een tiener is. Zij is dan ook meer geworteld in Nederland vergeleken met [eiser 2] . De minister heeft echter ook op dit punt nagelaten onderscheid te maken tussen beiden. De minister had dan ook naar het oordeel van de rechtbank nader moeten motiveren waarom in het geval van [eiser 1] kan worden verwacht dat zij zich ondanks haar verhoogde kwetsbaarheid – met de nodige moeite – aan zal kunnen passen aan de nieuwe situatie bij een terugkeer naar Ghana. Ook is de minister niet ingegaan op het feit dat [eiser 1] volgens het BIC-rapport een beschermde werk- en woonomgeving nodig heeft om te voorkomen dat ze in risicovolle situaties terechtkomt. Verder staat in het bestreden besluit dat de moeder van [eiser 1] en [eiser 2] verantwoordelijk is om hen te steunen en te begeleiden bij een terugkeer naar Ghana en dat ervan uit wordt gegaan dat zij ook voor [eiser 1] en [eiser 2] kan zorgen, zo nodig met behulp van vrienden en familieleden. De minister is hierbij echter ten onrechte niet ingegaan op de bevinding in het BIC-rapport dat onzeker is of de moeder in Ghana dergelijke steun kan bieden. Andere familie is er volgens het BIC-rapport niet….

De rechtbank volgt de minister verder niet in het standpunt dat de veiligheidssituatie in Ghana in beginsel in de asielprocedure thuishoort en enkel een rol kan spelen voor zover dit een objectieve belemmering oplevert om het privéleven in Ghana uit te oefenen. Bij de belangenafweging moet namelijk de algemene veiligheidssituatie in het land van herkomst worden betrokken, ook als deze niet dusdanig slecht is dat zij een objectieve belemmering vormt. Dit brengt met zich dat de minister in het bestreden besluit het in het BIC-rapport genoemde risico op seksueel geweld in de belangenafweging had moeten meenemen. Dat heeft de minister ten onrechte niet gedaan. ….

Het is de rechtbank verder niet duidelijk of, en zo ja, op welke wijze andere algemene omstandigheden in het land van herkomst dan de veiligheidssituatie in Ghana in de belangenafweging zijn betrokken, zoals de toegang tot en het niveau van onderwijs. …. Omstandigheden zoals het onderwijsniveau kunnen immers relevant zijn, aangezien deze het belang van [eiser 1] en [eiser 2] om hun privéleven te blijven uitoefenen in Nederland kunnen vergroten.

Rb Amsterdam NL 23.29268 T, 8.8.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:23083

Rb: geen voortgezet verblijf voor Sri Lankese vrouw na overlijden man met vergunning medisch

Eiseres is in 2017 vanuit Sri Lanka met een visum kort verblijf voor bezoek aan haar dochter en de familie naar Nederland gereisd. Vervolgens heeft zij een aanvraag voor een verblijfvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend, welke is afgewezen. Wel heeft de echtgenoot van eiseres op grond van artikel 64 uitstel van vertrek gekregen. Vervolgens heeft hij een aanvraag ingediend voor een reguliere verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘medische behandeling’. Eiseres is op 1 april 2019 in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘verblijf als familie-of gezinslid bij [naam]’. Op 24 maart 2021 is de geldigheidsduur van de vergunning verlengd tot 24 maart 2022….

In de eerste plaats stelt de minister terecht dat niet is gebleken dat eiseres vanwege haar medische omstandigheden gebonden is aan Nederland. … De minister stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat de herdenkingsdienst en het altaar voor de overleden echtgenoot van eiseres in Nederland, niet maken dat aan eiseres verblijf zou moeten worden verleend op grond van het privéleven. …

Volgens eiseres kent de minister ook onvoldoende belang toe aan de sterke emotionele band met haar dochter, haar ouderdom en immobiliteit. Zij wordt door de rechtbank niet in dit betoog gevolgd. … De minister mag aannemen dat eiseres nog steeds sterke banden heeft met Sri Lanka omdat zij daar het grootste gedeelte van haar leven heeft gewoond, de taal spreekt en familie heeft. Zij kunnen haar ondersteunen bij terugkeer en de dochters van eiseres kunnen haar op afstand financieel onderhouden. Eiseres is in de uitoefening van haar privéleven niet gebonden aan Nederland, evenmin is het onredelijk om bepaalde banden die zij met Nederland heeft op afstand te onderhouden.

Rb Arnhem NL24.20931, 3.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:1499

Rb: voor legesvrijstelling 8EVRM privéleven hoeven niet alle liefdadigheidsinstellingen gecheckt

Op grond van artikel 3.34a, onder j, van het VV hoeft een vreemdeling die een aanvraag doet voor het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ en die om vrijstelling verzoekt, geen leges te betalen als hij daarbij een gerechtvaardigd beroep doet op artikel 8 van het EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting te voldoen. Op grond van paragraaf B1/8.3.2 van de Vc beschouwt de minister als bewijsstukken dat de vreemdeling bij de indiening van de aanvraag onvermogend is om de leges te betalen, een inkomensverklaring van de Raad voor Rechtsbijstand en bewijsstukken die aannemelijk maken dat de vreemdeling en de referent op korte termijn niet in het bezit zullen komen van geld waarmee de leges kunnen worden betaald.

De rechtbank merkt op dat artikel 3.34a, onder j, van het VV en het beleid van de minister zoals neergelegd in paragraaf B1/8.3.2 van de Vc zien op aanvragen voor verblijfsvergunningen voor het verblijfsdoel ‘familie- en gezin’ en daarmee niet onverkort van toepassing zijn op aanvragen voor het verblijfsdoel ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ op grond van privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Het VV, noch het beleid van de minister voorzien in een mogelijkheid tot legesvrijstelling voor aanvragen voor een dergelijke verblijfsvergunning. Dit neemt niet weg dat de minister volgens vaste rechtspraak van de Afdeling ook in het geval een vreemdeling een beroep doet op het recht op eerbieding van het privéleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM, in het individuele geval moet beoordelen of de heffing van leges in strijd is met artikel 8 van het EVRM….

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ook onvoldoende gemotiveerd dat [eiser 1] en [eiser 2] niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij geen beroep op andere derden kunnen doen om het legesbedrag te betalen. De minister heeft op de zitting toegelicht dat niet is gebleken dat een beroep is gedaan op liefdadigheidsinstanties die [eiser 1] en [eiser 2] hierbij kunnen helpen. De rechtbank kan de minister in zoverre volgen dat zij mag verlangen dat eisers zich wenden tot familieleden of daarvoor in aanmerking komende derden, waaronder ook liefdadigheidsinstellingen en andere maatschappelijke organisaties. Het moet hierbij naar het oordeel van de rechtbank echter wel gaan om maatschappelijke organisaties die hen al eerder hulp geboden hebben. De rechtbank acht het namelijk extreem formalistisch als van hen wordt verwacht dat zij bij maatschappelijke organisaties waarmee zij geen enkel contact hebben, vragen of zij schriftelijk willen bevestigen dat zij hen het vereiste bedrag voor de leges niet willen lenen of geven. …

Rb Amsterdam NL 23.29268 T, 8.8.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:23083

Rb: mogelijk 15c Zuid-Soedan

De rechtbank overweegt dat uit de verschillende bronnen die partijen aanhalen naar voren komt dat Zuid-Soedan een van de meest fragiele staten ter wereld is, waar een veiligheidsstructuur ontbreekt en 9,4 miljoen mensen (76 procent van de bevolking) afhankelijk zijn van humanitaire hulp. …. Gelet op de algemene omstandigheden heeft de UNHCR herhaaldelijk opgeroepen om niemand gedwongen terug te sturen naar Zuid-Soedan, naar geen enkel deel van het land.

De rechtbank is van oordeel dat de minister in het licht van de hierboven geschetste omstandigheden niet deugdelijk heeft gemotiveerd, waarom zij meent dat op dit moment in Zuid-Soedan, ondanks dat zij de algemene situatie zeer zorgelijk acht, geen sprake is van een meest uitzonderlijke situatie, als bedoeld in artikel 15, aanhef en onder c, van de KRi.

De primaire beroepsgrond slaagt.
Rb Groningen NL24.6277, 3.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:1200

Rb: discriminatie zwarte mensen en humanitaire situatie in Soedan zorgwekkend

Eiser betoogt dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden. Hij wijst er hierbij op dat hij nooit in Soedan heeft gewoond, een donkere huidskleur heeft, geen naasten in Soedan meer heeft en last heeft van astma en psychische problemen.

In een brief van de staatssecretaris van justitie van 27 juni 2024, staat het volgende: “Afrikaanse bevolkingsgroepen vormen een risicoprofiel omdat zij vanwege hun etniciteit of huidskleur risico lopen om doelwit te worden van gericht geweld. […] Anders dan in het huidige beleid, wordt dit profiel niet langer geografisch afgebakend. Wel wordt het gebied van herkomst betrokken bij de beoordeling door de IND van de aanvragen van vreemdelingen die behoren tot dit profiel.”.

De rechtbank begrijpt uit deze bewoordingen dat de enkele huidskleur al een risicoprofiel oplevert en dat hiervoor niet nodig is dat eiser (strikt genomen) wordt gerekend tot de Masalit-stam. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit niet onderkend. Deze beroepsgrond slaagt….

Overigens klaagt eiser naar het oordeel van de rechtbank terecht dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de humanitaire situatie – al dan niet in samenhang met eisers huidskleur en de omstandigheid dat hij nimmer in Soedan is geweest – haar geen aanleiding heeft gegeven voor vergunningverlening.

Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit omdat dit in strijd is met de motiveringsplicht.
Rb den Haag NL24.47576, 29.1.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:1399

RvS: wel risico bij terugkeer Oezbeek met HIV-besmetting

De vreemdeling heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij in Oezbekistan wordt gediscrimineerd, omdat zij besmet is met hiv. In het bijzonder vreest zij voor strafrechtelijke vervolging op grond van artikel 113 van het Oezbeekse Wetboek van Strafrecht, dat het blootstellen van anderen aan besmetting met hiv strafbaar stelt. De minister heeft geloofwaardig gevonden dat de vreemdeling hiv heeft en dat zij als gevolg daarvan discriminatie heeft ervaren in Oezbekistan, maar heeft de aanvraag afgewezen omdat hij de discriminatie onvoldoende zwaarwegend vindt.

In haar grief klaagt de vreemdeling terecht dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de minister zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de discriminatie onvoldoende zwaarwegend is. De vreemdeling heeft ter onderbouwing van haar vrees voor strafrechtelijke vervolging onder andere gewezen op twee rapporten van de Eurasian Coalition on Male Health, en een artikel van HIV Justice Network. De minister heeft het standpunt ingenomen dat hieruit volgt dat met name de lhbti-gemeenschap in Oezbekistan heeft te vrezen voor vervolging op grond van artikel 113, en dat de vreemdeling als heteroseksueel hiv-positief persoon daarmee dus niet heeft onderbouwd dat zij in de praktijk een risico loopt op daadwerkelijke toepassing van de strafbaarstelling.

Anders dan de rechtbank heeft overwogen, kon de minister dit niet afleiden uit deze bronnen. Uit die bronnen volgt namelijk dat het enige vereiste voor de toepassing van artikel 113 is dat de met hiv besmette persoon wist van zijn of haar besmetting en een ander daaraan heeft blootgesteld door seksuele handelingen of anderszins. Het maakt niet uit of daadwerkelijk hiv-besmetting heeft plaatsgevonden of dat de persoon met wie de seksuele handeling heeft plaatsgevonden, wist van de hiv-besmetting en met de handeling instemde. Verder maakt de tekst van de wet geen onderscheid op basis van geslacht of de seksuele gerichtheid van de met hiv besmette persoon. De bronnen onderbouwen evenmin de stelling van de minister dat in de praktijk de tenuitvoerlegging van de straf is beperkt tot hiv-positieve lhbti. De rechtbank heeft dus niet onderkend dat de minister zijn standpunt over de gestelde vrees van de vreemdeling voor strafrechtelijke vervolging vanwege haar hiv-besmetting in zoverre niet van een deugdelijke motivering heeft voorzien.

De grief tegen Rb Arnhem NL24.20091, 30.10.24 slaagt in zoverre.
RvS 202406731/1/V2, 3.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2025:374

Rb: tentenkampen in KAR voor Jezidi’s geen normale leefomstandigheid

Bij brief van 27 mei 2024 is door de toenmalige staatssecretaris het nieuwe landenbeleid voor Irak toegelicht. Daarbij is de aanwijzing van jezidi’s als kwetsbare minderheidsgroep vervallen. Op 27 juni 2024 is WBV 2024/12 gepubliceerd. Daarmee is ook de beleidsmatige aanwijzing van jezidi’s uit de regio waar eiser vandaan komt als kwetsbare minderheidsgroep vervallen…. De Minister heeft gesteld dat het kamp in de KAR als normale woon- of verblijfplaats van eiser wordt gezien en hetgeen over de Sinjar regio is gesteld daarmee niet relevant is voor de beoordeling van de onderhavige aanvraag.

Niet inzichtelijk is gemotiveerd wat nu heeft gemaakt dat sinds medio 2024 anders wordt aangekeken tegen het aanmerken van tentenkampen in de KAR als normale woon- of verblijfplaats van jezidi’s die afkomstig zijn uit de Sinjar regio. … Voor zover is bedoeld te zeggen dat er in de kampen sprake is van stabilisatie van reeds eerder ingezette verbeteringen, ontbreekt een uiteenzetting van die verbeteringen. Zonder deze motivering kan de rechtbank niet beoordelen of de rechtsgevolgen in stand kunnen blijven.

Rb Groningen NL24.39896, 4.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:1393

Rb: risico bij terugkeer naar Ethiopië zonder documenten

Eiser voert aan dat uit het algemeen ambtsbericht Ethiopië van 31 januari 2024 blijkt dat terugkeerders risico lopen op negatieve aandacht van de Ethiopische autoriteiten. Dit kan leiden tot lange wachttijden, ondervraging en mishandeling door de autoriteiten.

De rechtbank wijst op het laatste punt, mishandeling door de autoriteiten, en kan gelet hierop, zonder nadere motivering die evenwel ontbreekt, de conclusie van de minister dat dit geen dreigende schending van artikel 3 van het EVRM inhoudt, niet volgen. De beroepsgrond slaagt.

Rb Groningen NL24.38634, 10.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:1708

EHRM: mogelijk 3EVRM risico’s bij terugkeer Oeigoeren

The case concerned two Chinese nationals of Uighur ethnicity and Muslim faith from Xinjiang province. Their asylum applications in Malta were rejected, reasoning that the applicants’ fears were based on assumptions rather than personal experiences, that their departure from China had been legal, and that they were not considered high-profile dissidents.

The ECtHR found that Malta had violated Article 3 ECHR by failing to conduct a rigorous, ex nunc risk assessment before confirming the applicants’ removal. The Court reiterated that under its established case law, states must assess the real and personal risk faced by an individual at the time of removal. Given the significant deterioration in the human rights situation of Uighurs in China since 2017, as confirmed by international reports, the Court held that the decision constituted a violation of the ECHR; it concluded that there would be a violation of Article 3 if the applicants were returned to China without a rigorous ex nunc assessment.

EHRM case of A.B. and Y.W. v. Malta (Application no. 2559/23), 4.2.25
https://hudoc.echr.coe.int/eng?i=001-241572

Rb: taalanalyse Somalisch niet geschikt voor Bajuni-vrouw, al lang in EU

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres concrete aanknopingspunten naar voren gebracht om de twijfelen aan de zorgvuldigheid en de juistheid van de taalanalyse. Niet in geschil is dat eiseres sinds 2012 in Europa verblijft. De taalanalyse gaat er echter van uit dat eiseres tussen het jaar 2000 en 2015 in Kenia heeft verbleven en tussen 2015 en 2021 in Zuid-Somalië. Daarmee staat vast dat de conclusie in het rapport op een onjuiste feitelijke grondslag berust. ... De rechtbank is van oordeel dat de conclusie dat zij eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap binnen Zuid-Somalië daarmee op onjuiste gronden berust en daar niet op kan worden gebaseerd.

Daarnaast heeft eiseres er op gewezen dat het opmerkelijk is dat aan haar wordt tegengeworpen dat zij geen kennis heeft van de Somalische taal. Eiseres heeft steeds verklaard dat zij afkomstig is uit Chula (rb: het betreft hier een eiland in een eilandenarchipel) en dat zij het Somalisch als taal nooit heeft geleerd. … Overigens heeft de rechtbank ter zitting aangegeven te zijn gestuit op een algemene en openbare bron waarin vermeld staat dat over het algemeen geldt dat Bajuni geen kennis hebben van de Somalische taal.

Verder is niet onderbouwd waarop de opmerking is gebaseerd dat eiseres niet in staat is om uitgebreide informatie over het herkomstgebied te verschaffen en is niet onderbouwd in hoeverre dit relevant is voor de conclusie dat eiseres niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap in Zuid-Somalië. …. Het vorenstaande brengt mee dat dit onderdeel van het beroep terecht is voorgesteld.

De rechtbank is verder van oordeel dat de minister zich er ook niet voldoende van heeft vergewist of de taalanalyse in dit specifieke geval een voldoende bruikbaar hulpmiddel is voor de beoordeling van de herkomst van eiseres en of op basis van de uitkomst van deze analyse, afgezet tegen de levensloop van eiseres, kon worden geconcludeerd dat eiseres eenduidig niet herleidbaar is tot de spraakgemeenschap in het gebied waarvan zij stelt afkomstig te zijn en de nationaliteit te hebben. …. Prof. Schmid heeft gewezen op wetenschappelijke inzichten aangaande het fenomeen van taalverlies en deze toegespitst op het relaas van eiseres. …. Daarbij is door haar geconcludeerd dat de taalanalyse, gelet op de levensloop van eiseres, en de tijd die versteken is sinds zij Chula verlaten heeft en de tijdsspanne die is verstreken voor afname van de taalanalyse, in het geval van eiseres geen betrouwbaar instrument is om haar “origen” betrouwbaar vast te kunnen stellen. …Al met al is de rechtbank ook van oordeel dat door de minister onvoldoende is onderbouwd en gemotiveerd waarom van eiseres in haar geval en met haar levensloop verwacht kan worden dat zij Bajuni op moedertaal niveau spreekt.

Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de minister zich niet op het standpunt heeft kunnen stellen dat de taalanalyse – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig is en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. De minister heeft de uitslag van de taalanalyse dan ook ten onrechte ten grondslag gelegd aan het oordeel dat er sprake is van misleiding door eiseres en dat haar herkomst eenduidig niet is te herleiden tot de spraakgemeenschap in Zuid-Somalië.

Rb Groningen NL24.49261, 7.2.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:1615

Pagina's