EHRM: opstraatzetting geen schending 3EVRM, want gemeenten bieden feitelijk opvang

De aanvrager kwam na afwijzing van zijn asielverzoek op straat terecht. Hij verbleef in de Vluchtgarage van 2013 tot 2015, in 2015 werd hij alsnog erkend als vluchteling.

De omstandigheden in de garage waren zeer slecht. Er verbleven meer dan 150 mensen, het was er overvol, onvoldoende was en toiletvoorziening, vaak geen stroom en alleen maar eten dankzij vrijwilligers. Soms was de situatie zo gespannen dat het er gevaarlijk en gewelddadig was. Hunde was zelf ook eenmaal slachtoffer van geweld. De vraag is of deze situatie beschouwd moet worden als schending van artikel 3 EVRM (recht op menswaardige behandeling).

Het Hof erkent de beslissingen van het Europese Comité Sociale Rechten (ESCR), maar kent een ander beoordelingskader. Het EHRM bestrijdt dat de bevindingen van het ECSR onder het Handvest automatisch leiden tot een schending van artikel 3 EVRM.

In het kader van het EVRM stelt het Hof dat de NLse overheid al maatregelen heeft genomen:

  • Medische zorg in noodgevallen is beschikbaar.
  • Uitstel van vertrek is mogelijk op medische gronden.
  • Opvang in de VBL is beschikbaar, terugkeerverplichting mag gesteld worden.
  • Nederland is recentelijk begonnen met een stelsel dat voorziet in basisvoorzieningen voor irreguliere migranten. Het opzetten van zo’n stelsel kost tijd. Er kan daarom niet gezegd worden dat de Nederlandse overheid artikel 3EVRM heeft geschonden door inactief of onverschillig te blijven.

EHRM Gadaa Ibrahim Hunde (Ethiopië 1992) v Nederland, no.17931/16, 5.7.16, publiek 28.7.16
http://hudoc.echr.coe.int/eng?i=001-165569
(met dank aan Annemarie Busser van AI)