Nieuws

HvJ EU AG: straf voor hulp bij illegale inreis dochter en nichtje

The case involved a third-country national facing prosecution in Italy after contributing to unauthorized entry into Italian territory of her daughter and niece using false identity documents.

First, on the scope of criminalisation under Directive 2002/90/EC, AG de la Tour explained that Article 1(1)(a) criminalises any intentional act that facilitates a third-country national’s unauthorised entry into a Member State, irrespective of financial motive. This provision covers a broad range of acts, including those motivated by family ties or humanitarian reasons. De la Tour emphasised that the Directive grants discretion to Member States to exempt humanitarian assistance from criminal liability under Article 1(2), though this is not obligatory.

AG de la Tour recalled the division of powers and shared criminal competence between the European Union and the Member States. He argued that while the Directive’s provisions must be clear, national law ultimately defines specific offenses and penalties, allowing for judicial discretion based on individual case circumstances. As the directive itself does not create criminal liability for individuals, it is up to Member States to enact this criminalisation through national legislation that is proportionate, specific, precise, and clear enough to meet the standard of legal certainty. Member States must also determine, in line with their own criteria for criminal liability, the extent to which a person may qualify for exemption, exoneration, or a reduced sentence based on the circumstances of each case.

Moreover, the Advocate General stressed the importance of addressing the threat to public order and border security and the risks faced by individuals, who may be vulnerable to exploitation and insecurity. While such assistance may not always involve profit or criminal intent, AG de la Tour highlighted the need for criminal oversight of all acts enabling unauthorised entry, as some actions that appear motivated by solidarity or family ties may serve other purposes. The AG noted that it is for the national courts to assess the cases before them, examining the motives of the acts concerned and the existence of any overriding interests. AG de la Tour stated that national courts must be able to differentiate between the criminalisation of a person who has acted out of humanity or necessity and that of a person who is motivated solely by the criminal intent to commit for financial gain the very act prohibited by law.

HvJ EU AG Case C-460/23 (Kinsa), 7.11.24
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-460/23

Rb: afweging 8EVRM Surinaamse oud-Nederlander, 25jr in NL; ook pardonregeling meewegen

Eiser is als Nederlander geboren. Na de onafhankelijkheid van Suriname heeft eiser de Surinaamse nationaliteit gekregen. Eiser is in 1997 Nederland ingereisd en verblijft sindsdien in Nederland. Hij heeft een aanvraag ingediend met als doel 'humanitair niet tijdelijk (wedertoelating)'. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiser niet in het bezit is van een mvv en eiser niet voor vrijstelling daarvan in aanmerking komt….. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat de tegenwerping van het mvv-vereiste niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM. Verweerder heeft in de belangenafweging niet betrokken dat eiser familieleden heeft in Nederland. En ook het oud-Nederlanderschap is niet in de belangenafweging betrokken….

Verweerder moet een nieuw besluit nemen waarbij verweerder ook rekening moet houden met de pardonregeling.

Rb Haarlem NL23.38561 en NL22.18960, 8.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:18356

WBV 2024/21: Suriname-regeling

De Surinaamse vreemdeling die op grond van deze regeling voor rechtmatig verblijf in aanmerking wenst te komen dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:

  • De Surinaamse vreemdeling is voor 1975 Nederlander geweest en heeft het Nederlanderschap als gevolg van de Toescheidingsovereenkomst tussen Nederland en Suriname in 1975 verloren;
  • De niet-rechtmatig verblijvende Surinaamse vreemdeling heeft in de tien jaar voor inwerkingtreding van deze regeling een minimale en aaneengesloten verblijfsduur in Nederland gehad van tien jaar;
  • De Surinaamse vreemdeling toont zijn identiteit aan door het overleggen van een geldig identiteitsbewijs, een paspoort, een verklaring van nationaliteit of bewijs van voormalig Nederlanderschap; en
  • De Surinaamse vreemdeling is in de tien jaar voorafgaand aan het indienen van zijn aanvraag voor deze regeling niet veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel of taakstraf terzake van een misdrijf.

Korte perioden van legaal verblijf in Nederland en tijdelijk verblijf buiten Nederland gedurende de tien jaar voorafgaande aan de aanvraag worden niet tegengeworpen.

Voor het openbare orde criterium wordt door de IND een termijn van een onherroepelijke veroordeling tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of vrijheidsbenemende maatregel of taakstraf van ten minste één maand gehanteerd. Gelet op het doel van de regeling, namelijk het voorzien in dan wel het herstel in een rechtmatig verblijf om humanitaire redenen, en de bijzondere doelgroep ervan, die voor een deel bestaat uit personen op leeftijd zonder vaste woon-of verblijfplaats en bestaansmiddelen die om die reden soms aangewezen is op het leven op straat, wordt overschrijding van deze maand niet zonder meer tegengeworpen. Bij overschrijding van deze maand is van belang de aard van de delicten in aanmerking te nemen waarbij in geval van geringe delicten bij de beoordeling zowel de ratio van de regeling alsmede de aard van de specifieke doelgroep voor ogen moet worden gehouden en de artikelen 3.4, tweede lid en 4.84 Awb uitdrukkelijk van toepassing zijn.

De verblijfsvergunning regulier bepaalde tijd wordt onder de beperking: ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ verleend met de geldigheidsduur van vijf jaar.

WBV 2024-21, 20.10.24 in Staatscourant 2024, 33539, 1.11.24
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2024-33539.html

Rb: 8EVRM ivm voortgezet verblijf na relatie van 3jr, geen economische last

Sinds 8 juli 2019 beschikt eiseres over een verblijfsvergunning met als doel verblijf bij een gezinslid. Nadat eiseres gemeld heeft dat haar relatie met referent is verbroken, heeft de minister op 29 september 2022 aan eiseres laten weten voornemens te zijn om de verblijfsvergunning in te trekken. De verblijfsvergunning is met terugwerkende kracht vanaf 26 mei 2022 ingetrokken. ….

De rechtbank stelt voorop dat de minister bij de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM rekening mag houden met het feit dat een vreemdeling afhankelijk is van overheidssteun voor zover deze afhankelijkheid invloed heeft op het economisch welzijn van het land…. In beroep heeft de minister gesteld dat eiseres weliswaar een zelfstandig inkomen genereert, maar slechts een arbeidsovereenkomst voor een jaar heeft, waardoor er een reële mogelijkheid bestaat dat eiseres na afloop van haar arbeidsovereenkomst een beroep zal doen op de algemene middelen. De minister voegt dat nog aan toe dat eiseres gelet op haar inkomen recht heeft op kindgebonden budget en dat zij aanspraak maakt op studiefinanciering indien zij in de toekomst zal gaan studeren.

Deze motivering acht de rechtbank onvoldoende. In beroep heeft eiseres een brief van haar werkgever overgelegd waarin is vermeld dat hij tevreden is over het functioneren van eiseres binnen haar dienstverband, dat hij het betreurt dat de verblijfsvergunning van eiseres wordt ingetrokken en dat hij haar graag weer aan het werk ziet als de beslissing van de minister wordt ingetrokken. … Daarnaast heeft eiseres onweersproken op zitting verklaard dat zij op het moment geen gebruik maakt van het kindgebonden budget. Bovendien kan eiseres geen beroep doen op studiefinanciering omdat zij ouder is dan dertig.

De minister heeft dus niet deugdelijk gemotiveerd waarom het economisch welzijn van Nederland in het geding is. Reeds om die reden kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand blijven.

Het beroep is gegrond.
Rb Arnhem NL24.20698, 6.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:18769

Rb: beleidswijziging Gülenisten niet goed onderbouwd

De rechtbank volgt eiser in zijn betoog dat de conclusies die de minister heeft getrokken, niet zonder meer uit het ambtsbericht volgen. Hoewel in het ambtsbericht staat dat vertrouwelijke bronnen aangeven dat de vervolging van (vermeende) Gülenisten in intensiteit was afgenomen, staat daarin ook dat die bronnen dit niet nader konden onderbouwen. Een bron constateerde dat er niet langer duizenden rechters en aanklagers gedwongen werden ontslagen, omdat de meeste Gülenistische rechters en aanklagers inmiddels al waren ontslagen. Twee bronnen gaven aan dat de meerderheid van (vermeende) Gülenisten inmiddels strafrechtelijk was vervolgd dan wel uitgeweken naar het buitenland. Een andere bron gaf aan dat de Turkse overheid zijn aandacht heeft verlegd naar de Koerdische en de lhbtiq+ gemeenschap. Nu de vertrouwelijke bronnen geen onderbouwing konden geven van de gestelde afname van de vervolgingen en drie van de vier bronnen de gestelde afname bovendien verklaren met andere omstandigheden dan daadwerkelijk verminderde negatieve aandacht voor Gülenisten, ziet de rechtbank niet in dat deze informatie voldoende dragend is voor de conclusie dat de vervolging van Gülenisten in intensiteit en willekeur is afgenomen. Hoewel de rechtbank de minister volgt dat van de betrouwbaarheid van de bronnen in het ambtsbericht mag worden uitgegaan, is het wel aan de minister om daaraan het juiste gewicht toe te kennen en daar de juiste conclusies aan te verbinden….

Eiser heeft verder bronnen overgelegd, die aantonen dat er vele arrestaties en vervolgingen van Gülenisten blijven plaatsvinden. Daarnaast heeft hij concrete aanknopingspunten naar voren gebracht die leiden tot twijfel over de door de minister getrokken conclusies die ten grondslag lagen aan de beleidswijziging. Dat betekent dat de beleidswijziging en het bestreden besluit niet deugdelijk gemotiveerd tot stand zijn gekomen.

Rb Groningen NL24.21247, 13.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:18640

MvA&M: besluit en vertrekmoratorium Libanon

Sinds 17 september jl. is het conflict tussen Israël en Hezbollah in Libanon scherp geëscaleerd. Het is momenteel onduidelijk op welke manier dit conflict zich verder zal ontwikkelen en er lijkt op korte termijn geen sprake te zijn van de-escalatie. Als gevolg hiervan is het niet mogelijk om bestendig beleid te formuleren en is het daarom niet mogelijk om zorgvuldig en weloverwogen beslissingen te nemen op aanvragen van asielzoekers. De minister heeft besloten tijdelijk niet te beslissen over asielaanvragen uit Libanon. Dat betekent ook dat er voorlopig geen vreemdelingen worden teruggestuurd naar dit land.

Kamerstuk 19637-3314, 14.11.24
https://www.tweedekamer.nl/downloads/document?id=2024D44156

Rb: ook risico recrutering jongvolwassen Eritrese vrouwen

De minister heeft ten onrechte uit het ambtsbericht over Ethiopië afgeleid dat het leger van Tigray meerderjarige vrouwen niet gedwongen rekruteert. Ook uit niet voor het ambtsbericht gebruikte bronnen blijkt dat ‘young people’ gedwongen zijn ingelijfd in het Tigrese leger. De rechtbank leidt hieruit af dat de in het ambtsbericht beschreven praktijk van gedwongen rekrutering niet beperkt is tot kinderen, maar dat jongeren net zo goed het slachtoffer hiervan zijn geworden.

Eiseres was ten tijde van de gestelde rekrutering, toen ze 21 jaar was, dus als jongere aan te merken, wat ook door de minister is erkend. Beroep gegrond.

Rb Arnhem NL24.6729, 1.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:18522

Rb: nieuwe bronnen wijzen op risico’s LHBTI Bosnië

Bosnië-Herzegovina is aangemerkt als een veilig land van herkomst zonder uitzonderingscategorieën.

De herbeoordeling ‘veilig land van herkomst’ van 28 november 2023 is gebaseerd op bronnen vóór 1 januari 2023. …. Op de zitting heeft de minister erkend dat eiseres naar bronnen heeft verwezen die actueler zijn dan de bronnen die zijn gebruikt bij de herbeoordeling. De minister heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat deze bronnen niet een wezenlijke verslechtering van de situatie van de situatie van LHBTI in Bosnië laten zien. Uit deze bronnen zou volgens de minister ook blijken dat indien mensen worden geconfronteerd met problemen, zij bescherming kunnen krijgen.

Deze motivering volgt de rechtbank niet. In het rapport van AI van 24 april 20248 staat – onder andere – dat LHBTI’ers te maken hebben gekregen met aanvallen en discriminerende uitspraken online. Ook staat in dit rapport dat een Gallup World Poll Bosnië-Herzegovina heeft aangemerkt als één van de meest vijandige plekken in de wereld voor LHBTI. …

Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister ondeugdelijk gemotiveerd dat Bosnië-Herzegovina voor eiseres een veilig land van herkomst is. De minister heeft nagelaten om de recente bronnen waar eiseres naar heeft verwezen mee te nemen en inhoudelijk te beoordelen in het bestreden besluit. …. Het bestreden besluit bevat op dit punt dan ook een motiveringsgebrek. De beroepsgrond slaagt.

Rb Arnhem NL24.33665, 6.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:18509

IB 2024/72: geen vergoeding iMMO-rapportage in hasa (update IB 2023/12)

Indien een iMMO-rapport wordt ontvangen in een opvolgende aanvraag zal doorgaans niet worden overgegaan tot vergoeden van de kosten, ook indien het rapport aandeelhebbend is in de uiteindelijke inwilliging. Hierbij maakt het geen verschil op welk moment het iMMO-rapport is ingebracht. Hiervoor is gekozen omdat de betrokken vreemdeling het iMMO-rapport in de eerste procedure had kunnen en moeten inbrengen.

Een uitzondering geldt wanneer de vreemdeling feiten en omstandigheden naar voren brengt, op grond waarvan redelijkerwijs niet van hem kon worden verwacht dit rapport eerder in te dienen. Hierbij is sprake van maatwerk.

https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1348873_1/1/, 7.11.24

RvS: ondanks declaratoir karakter is ingangsdatum asielstatus datum aanvoeren asielgrond

De vreemdeling heeft verzocht om herziening van de ingangsdatum van zijn verblijfstitel. 

De Afdeling oordeelt als volgt. Uit de KRI en Hofarresten volgt dat de verblijfstitel en de vluchtelingenstatus verschillende begrippen zijn en de vluchtelingenstatus dus moet worden onderscheiden van het verstrekken van een verblijfstitel aan personen met een dergelijke status.  

Uit de KRI en Hofarresten volgt dat de vluchtelingenstatus pas kan worden verleend na indiening van een verzoek om die status. Beoordeling van een vluchtelingenstatus op grond van een bepaald asielmotief kan alleen plaatsvinden als dat asielmotief blijkt uit de door de vreemdeling afgelegde verklaringen. De rechtbank heeft dus ten onrechte geoordeeld dat de ‘declaratoire aard’ van erkenning van de vluchtelingenstatus eraan in de weg staat dat een verzoek om bestuurlijke heroverweging van de ingangsdatum van de verblijfsvergunning alleen kan slagen als een asielmotief ook aan de eerdere asielaanvraag ten grondslag is gelegd. Het declaratoire karakter van de erkenning van de vluchtelingenstatus staat niet in de weg aan een nationale praktijk waarin een asielvergunning na een opvolgend verzoek op grond van een geheel nieuw asielmotief niet leidt tot een ingangsdatum van die vergunning gesteld op de dag van het eerste - afgewezen - asielverzoek.  

De minister heeft de homoseksuele geaardheid van de vreemdeling als relevant element in zijn asielrelaas pas voor het eerst kunnen beoordelen bij de tweede asielaanvraag, omdat de vreemdeling bij de eerste asielaanvraag hierover niet heeft gesproken. Daarom blijft de ingangsdatum van de verblijfsvergunning op 8 april 2020.

Hoger beroep tegen Rb Utrecht NL22.16920, 15.2.23 gegrond.
ABRvS 202301617/1, 7.11.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RVS:2024:4518

Pagina's