HvJ EU: intrekken asielstatus bij misdrijf - en nieuw IB

HvJ EU: over intrekken asielstatus bij misdrijf

Het Hof oordeelt in zaak C-8/22 dat het enkele feit dat een derdelander definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf niet kan volstaan om aan te tonen dat er sprake is van een bedreiging voor de samenleving van de lidstaat waar die derdelander zich bevindt. Voor de vaststelling van een intrekkingsmaatregel moet immers zijn voldaan aan twee afzonderlijke voorwaarden, namelijk dat de betrokken derdelander definitief is veroordeeld voor een bijzonder ernstig misdrijf en dat is aangetoond dat deze derdelander een gevaar vormt voor de samenleving van de lidstaat waar hij zich bevindt.

Het Hof verduidelijkt dat een intrekkingsmaatregel alleen kan worden vastgesteld wanneer de betrokken derdelander een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving van de lidstaat waar hij zich bevindt. Het Hof voegt hieraan toe dat het aan de bevoegde autoriteit staat om voor elk individueel geval alle omstandigheden van het specifieke geval te onderzoeken.

Wanneer aan de twee in het Unierecht gestelde voorwaarden is voldaan, heeft een lidstaat de mogelijkheid om de vluchtelingenstatus in te trekken, maar is hij niet verplicht om daarvan gebruik te maken. Indien gebruik wordt gemaakt van deze mogelijkheid moet met name het evenredigheidsbeginsel in acht worden genomen.

In zaak C-663/21 benadrukt het Hof dat de intrekking van de vluchtelingenstatus afhankelijk is van de voorwaarde dat de bevoegde autoriteit vaststelt dat die maatregel evenredig is aan de bedreiging die de betrokken derdelander vormt voor een fundamenteel belang van de samenleving van de lidstaat waar hij zich bevindt. Deze autoriteit hoeft in het kader van die afweging echter geen rekening te houden met de omvang en de aard van de maatregelen waaraan die derdelander bij terugkeer naar zijn land van herkomst zou worden blootgesteld.

Ten slotte merkt het Hof in zaak C-402/22 op dat een maatregel tot intrekking/weigering alleen kan worden vastgesteld ten aanzien van een derdelander die definitief is veroordeeld voor een misdrijf dat gezien de specifieke kenmerken ervan kan worden geacht uitzonderlijk ernstig te zijn, in die zin dat het behoort tot de misdrijven die de rechtsorde van de betrokken samenleving het meest aantasten. Voorts kan deze mate van ernst niet worden bereikt door een cumulatie van afzonderlijke strafbare feiten die op zichzelf geen bijzonder ernstig misdrijf vormen. Bij de beoordeling van deze ernst moet rekening worden gehouden met alle omstandigheden van het betrokken geval, zoals met name de aard en de hoogte van de op het misdrijf gestelde straf (en dus ook die van de daadwerkelijk opgelegde straf), de aard van het gepleegde misdrijf, eventuele verzachtende of verzwarende omstandigheden, de vraag of het misdrijf al dan niet opzettelijk is gepleegd, de aard en de omvang van de door het misdrijf veroorzaakte schade, alsmede de aard van de strafprocedure die wordt toegepast om het betrokken misdrijf te bestraffen.

HvJ EU C-8/22, C-663/21 en C-402/22 , 6.7.23
https://curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-8/22
https://curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-663/21
https://curia.europa.eu/juris/documents.jsf?num=C-402/22

IB 2023/52 - Tijdelijke werkwijze n.a.v. arresten HvJEU 6 juli 2023 (C-8/22, C-663/21 en C-402/22)

https://puc.overheid.nl/ind/doc/PUC_1310257_1/1/, 10.7.23