Het Hof beantwoordt de prejudiciële vragen als volgt.
1) het feit dat de lidstaat die verantwoordelijk is overgaat tot pushbacks en bewaring aan zijn grensposten, staat op zich niet in de weg aan de overdracht. De overdracht is evenwel uitgesloten indien er ernstige, op feiten berustende gronden bestaan om aan te nemen dat hij bij of na de overdracht een reëel risico zou lopen om aan dergelijke praktijken te worden onderworpen en hij door deze praktijken zou kunnen terechtkomen in een toestand van zeer verregaande materiële ontberingen die zo ernstig is dat deze kan worden gelijkgesteld met een door art. 4 Hv verboden onmenselijke of vernederende behandeling.
2) De Dublinverordening moet aldus worden uitgelegd dat
- de lidstaat die heeft verzocht om terugname rekening moet houden met alle informatie die de verzoeker hem verstrekt, met name met betrekking tot het eventuele bestaan van een reëel risico om bij of na die overdracht te worden onderworpen aan onmenselijke of vernederende behandelingen;
- de lidstaat tot overdracht wil overgaan moet meewerken aan de vaststelling van de feiten en/of de realiteit ervan moet nagaan;
- deze lidstaat van die overdracht moet afzien wanneer er ernstige, op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat er in geval van overdracht een reëel risico op dergelijke behandelingen bestaat;
- de lidstaat de verantwoordelijke lidstaat evenwel individuele garanties kan vragen en, in deze garanties worden verstrekt en zij geloofwaardig en toereikend lijken om elk reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling uit te sluiten, tot overdracht mag overgaan.
HvJEU X t. Nederland, C-392/22, 29.2.24
https://curia.europa.eu/juris/liste.jsf?num=C-392/22
ECLI:EU:C:2024:195