Rb: asielprocedure niet bedoeld voor vaststellen staatloosheid

Eiser heeft, zoals verweerder in het bestreden besluit ook heeft onderkend, met documenten aangetoond dat hij niet de nationaliteit van Armenië en Oekraïne heeft. De rechtbank begrijpt dat eiser daar veel moeite voor heeft gedaan. Het is dan ook voorstelbaar dat eiser inmiddels de vraag heeft opgeworpen welke inspanning hij nog moet leveren om aan te tonen dat er geen land (ter wereld) is waar hij de nationaliteit van heeft. De rechtbank zal in het hiernavolgende uitleggen waarom zij deze vraag in het kader van dit beroep niet kan beantwoorden.

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in een uitspraak van 7 december 2017 overwogen dat verweerder, zolang dit niet noodzakelijk is voor zijn beslissing, niet verplicht is om in het kader van een asielaanvraag vast te stellen of een vreemdeling staatloos is. De rechtbank ziet in wat eiser in beroep heeft aangevoerd geen aanleiding om van dit oordeel af te wijken. De Afdeling stelt dat de asielprocedure primair gericht is op de verstrekking van asielrechtelijke bescherming en dus niet is bedoeld om vast te stellen dat een vreemdeling staatloos is. De rechtbank concludeert dat eiser dat met zijn asielaanvraag wel heeft beoogd. Nu de vaststelling of eiser staatloos is niet onder de reikwijdte valt van wat verweerder in het kader van een asielaanvraag moet beoordelen, kan het beroep van eiser er niet toe leiden dat die vaststelling alsnog zal plaatsvinden. Dit betekent dat eiser met het beroep niet kan bereiken dat hij in een voor hem gunstigere positie geraakt. Eiser heeft daarom geen procesbelang bij zijn beroep tegen het oordeel van verweerder dat zijn nationaliteit onbekend is.

Het beroep van eiser is in zoverre niet-ontvankelijk.
Rb Middelburg NL22.5794, 28.7.22
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2022:7920