Het COa heeft bij brief medegedeeld dat de Rva-verstrekkingen zullen worden beëindigd en dat daarmee ook de opvang eindigt. De stelling in het verweerschrift dat het COa heeft toegezegd te wachten met het beëindigen van de opvang is onvoldoende onderbouwd.
Vast staat dat in het geval van verzoeker sprake is van ernstige medische klachten die bij het uitblijven van een behandeling levensbedreigend kunnen worden. Dit volgt uit het BMA-advies en de door verzoeker overgelegde brief van een klinisch immunoloog van het Universitair Medisch Centrum te Groningen. Het beëindigen van de Rva-verstrekkingen kan tot gevolg hebben dat de noodzakelijke medische zorg voor verzoeker niet meer toegankelijk is. Dit zal de medische problemen doen verergeren. Het belang bij het voorlopig, hangende het beroep, handhaven van de voorzieningen weegt daarom zwaarder dan het belang van verweerder om de voorzieningen op korte termijn te beëindigen. Het verzoek wordt dan ook toegewezen. De voorzieningenrechter treft de voorlopige voorziening dat verzoeker totdat op het beroep is beslist wordt behandeld als ware artikel 64 van de Vw op hem van toepassing. Dit betekent dat verzoeker gedurende deze termijn ook recht op opvang behoudt.
Rb Middelburg NL24.32600, 16.10.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:17069