Rb: contra-expertise AOHR en Oriënt Instituut over Egyptische documenten niet voldoende

Bureau Documenten heeft geconcludeerd dat geen uitspraak kan worden gedaan over de echtheid, de opmaak en afgifte van de overgelegde processen-verbaal en de verklaringen (uit het delictenregister) in verband met het ontbreken van (voldoende) betrouwbaar vergelijkings-/referentiemateriaal en dat niet kan worden vastgesteld of deze documenten inhoudelijk juist zijn. Verweerder heeft bovendien vraagtekens gezet bij de echtheid van de overgelegde documenten omdat de documenten geen logo bevatten, de stempels vaak niet goed leesbaar zijn en dat de variabele gegevens op de documenten met de hand zijn aangebracht.

Eiser heeft in beroep een verklaring van de Arab Organisation for Human Rights in UK (AOHR UK) van overlegd waarin de authenticiteit van de naar deze organisatie gestuurde documenten bevestigd wordt. Hiervoor stelt AOHR UK gecertificeerde advocaten in Egypte te hebben geconsulteerd. Echter, uit deze verklaring kan de rechtbank niet afleiden welke documenten aan AOHR UK zijn aangeboden en blijkt ook niet dat de toegezonden documenten door deskundigen forensisch zijn onderzocht. Tevens wordt in deze verklaring niet toegelicht en niet nader onderbouwd aan welke advocaten de documenten ter consultatie zijn voorgelegd. Om die reden kan aan de verklaring van AOHR UK niet de waarde toekomen die eiser hieraan gehecht wenst te zien. De enkele stelling van AOHR UK dat de documenten authentiek zijn – zonder nadere motivering en onderbouwing – acht de rechtbank onvoldoende om van de authenticiteit van de documenten uit te gaan.

In beroep heeft eiser twee rapporten van het Deutsches Orient-Institut ingebracht. In het eerste rapport is neergelegd dat de structuur en lay-out van de overgelegde verklaringen (uit het delictenregister) lijken op die door de Egyptische autoriteiten gebruikt worden, dat het normaal is dat gedeelten van de verklaringen handgeschreven worden ingevuld en dat kleine grammaticale vergissingen daarbij geenszins duiden op namaak of vervalsing. In het tweede rapport zijn twee aanvullende verklaringen uit het delictenregister bestudeerd en wordt in aanvulling op wat in het eerdere rapport is neergelegd, geconcludeerd dat de persoonlijke informatie in de documenten overeenkomt met de informatie die wordt opgenomen in dergelijke documenten in Egypte. Verder worden drie verschillen tussen de twee verklaringen gesignaleerd. De rechtbank overweegt dat deze rapporten, in tegenstelling tot wat eiser betoogt, niet kunnen worden aangemerkt als contra-expertises naar de echtheid en authenticiteit van de verklaringen (uit het delictenregister). Verweerder wijst er in het verweerschrift terecht op dat het Deutsches Orient-Institut in zijn rapporten expliciet heeft vermeld dat de aangeleverde documenten niet zijn beoordeeld op echtheid door een forensische analyse, maar dat slechts naar de inhoud van de documenten is gekeken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser met deze rapporten dan ook niet aangetoond dat de door hem overgelegde verklaringen (uit het delictenregister) echt en authentiek zijn en dat van de inhoud ervan moet worden uitgegaan.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser ook niet anderszins aannemelijk gemaakt dat de verklaring van onderzoek van Bureau Documenten onzorgvuldig tot stand is gekomen of naar zijn inhoud niet inzichtelijk en/of concludent is. Verweerder is dan ook terecht van het onderzoek van Bureau Documenten uitgegaan en heeft zich op het standpunt mogen stellen dat eiser de problemen die hij in Egypte stelt te hebben ondervonden niet met documenten heeft onderbouwd.

Rb den Haag NL19.14266, 23.6.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:17280