De rechtbank is van oordeel dat de minister niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat de door eiser ondervonden problemen geen discriminatie in de zin van het Vluchtelingenverdrag oplevert. De rechtbank is ook van oordeel dat de minister de problemen die eiser van de kant van medeburgers/familieleden heeft ondervonden onvoldoende heeft betrokken bij beantwoording van de vraag of sprake is van vervolging. Verder ontbreek in het bestreden besluit in het kader van de vraag of sprake is van discriminatie in de zin van het Vluchtelingenverdrag, een kenbare en concrete afweging van de belangen van eiser als minderjarige. Eiser heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de drempel voor het aannemen van daden van vervolging voor kinderen lager ligt dan bij volwassenen omdat bij kinderen een hogere beschermingsnood is door de hogere mate van kwetsbaarheid. Bij de individuele beoordeling of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat een kind te maken krijgt met vervolging in heel Somalië, met inbegrip van Zuid-Centraal Somalië, moet volgens de EUAA rekening worden gehouden met omstandigheden die dat risico beïnvloeden, zoals het gebied van herkomst, de gezinssituatie en de mate van hulp door een ondersteunings-/clannetwerk. In het geval van kinderen zonder ondersteunings-/clannetwerk zou er volgens de EUAA over het algemeen sprake zijn van gegronde vrees voor vervolging in heel Somalië, met inbegrip van Zuid-Centraal Somalië. De minister dient dus gemotiveerd mee te wegen dat eiser de discriminatie en mishandelingen heeft ondervonden in een periode dat hij minderjarig was, dat eiser destijds alleen met zijn moeder woonde, niet meer kan terugvallen op zijn inmiddels overleden opa, – inmiddels – geen contact meer heeft met zijn familie en geen clannetwerk heeft waar hij op terug kan vallen omdat hij tot de Midgan behoort. Dat heeft de minister niet gedaan.
Uit al het voorgaande volgt dat de minister zijn standpunt dat de door eiser ondervonden discriminatie niet als een daad van vervolging kan worden aangemerkt, ondeugdelijk heeft gemotiveerd….
De rechtbank stelt voorop dat de minister eisers verklaringen over zijn problemen in Somalië geloofwaardig acht. Uit eisers verklaringen volgt dat hij van jongs af aan – zolang hij zich kan herinneren –tot aan zijn vertrek is mishandeld door zijn oom en tante. Eiser werd ook op school uitgescholden, geslagen en geschopt zowel door leerlingen als leraren en door mensen uit de omgeving.
Het standpunt van de minister dat niet vaststaat dat de problemen het gevolg zijn van het behoren tot een minderheidsclan valt niet te rijmen met het feit dat de minister geloofwaardig acht dat eiser problemen heeft ondervonden als gevolg van het huwelijk van zijn moeder met zijn vader, die behoort tot een minderheidsclan. De minister heeft tot slot niet kenbaar bij zijn besluitvorming betrokken dat de mishandelingen hebben plaatsgevonden in een periode dat eiser minderjarig was.
Al het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat de minister zijn standpunt dat de door eiser ondervonden problemen niet de ondergrens van zwaarwegendheid raken ondeugdelijk heeft gemotiveerd….
Rb Utrecht NL24.46698, 23.9.25
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2025:17565