Rb: geen amv-buitenschuld als niet meegewerkt

De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog dat het niet actief inzetten om vertrek te realiseren, voor een amv-buitenschuldvergunning niet relevant is. Uit informatie van DT&V is verweerder gebleken dat met eiser na de afwijzing van zijn asielaanvraag diverse vertrekgesprekken zijn gevoerd waarbij eiser herhaaldelijk heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Afghanistan. Verder is uit die informatie gebleken dat eiser wel wil meewerken aan zijn presentatie bij de Afghaanse ambassade, maar dat het daarbij blijft en hij tot zijn achttiende jaar geen enkele afspraak met DT&V wil hebben. Weliswaar heeft eiser contact gehad met de IOM voor zijn terugkeer, maar niet is gebleken dat eiser daarvoor een vervolgafspraak heeft gemaakt met de IOM. Eiser heeft kort voor zijn achttiende jaar deze aanvraag ingediend en daarvoor geen actie ondernomen om daadwerkelijk Nederland te verlaten, terwijl hij wist dat de afwijzing van zijn asielaanvraag in rechte vaststond. Tenslotte is eiser met onbekende bestemming vertrokken.

Onder deze feiten en omstandigheden heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser zich niet actief heeft ingezet om zijn eigen terugkeer te realiseren. Dat eiser gedurende zijn minderjarigheid niet handelingsbekwaam was, betekent niet dat verweerder hem niet aan zijn vertrekplicht heeft mogen houden. Van een onjuiste toepassing van het buitenschuld-beleid is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.

Rb Utrecht AWB 19/8651 en AWB 19/8652, 17.4.20
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2020:3566