Rb: geen mede-naturalisatie kind als geen onbeperkt verblijf in NL

In het KB waarbij aan de vader de Nederlandse nationaliteit is verleend is een voorbehoud gemaakt t.a.v. zijn minderjarige kinderen aan wie op dat moment geen verblijf voor onbepaalde tijd in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba was toegestaan. Niet is komen vast te staan dat verzoeker dit verblijf voor onbepaalde tijd had. Hij heeft de door de IND gemotiveerd betwiste stelling, dat hij t.t.v. de naturalisatie van de vader in Nederland, onvoldoende (nader) onderbouwd met stukken. V.z.v. verzoeker al in Nederland verbleef, is dit niet voldoende om aan te nemen dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft verkregen. Het voorbehoud ziet immers niet slecht op feitelijk verblijf, maar op een toegestaan verblijf (voor onbepaalde tijd). Dit is evenmin vast komen te staan.

Verzoeker heeft dus niet in de naturalisatie gedeeld en in zoverre niet het Nederlanderschap verkregen. Verzoeker heeft onvoldoende gesteld om tot de conclusie te komen dat zijn 'family life' of zijn sociale identiteit of andere door art. 8 EVRM beschermde belangen in het geding komen bij onverkorte toepassing van art. 11 (oud) RWN. Wijst verzoeken af.

Rb Den Haag (mk) (civiel), C/09/512706 / HA RK 16-300, 24.11.17
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2017:16299