Rb: gefingeerd dienstverband niet bewezen, en ondanks bijstand toch 8EVRM partner Syrier

Vreemdelinge heeft op 4 juni 2019 een mvv-aanvraag ingediend, die is toegewezen. Vreemdelinge heeft op 9 maart 2020 haar vbt-regulier afgehaald. Referent heeft zijn dienstverband is op 16 maart 2020 beëindigd.

Naar het oordeel van de rechtbank is dit onvoldoende om te spreken van een gefingeerd dienstverband. Bovendien heeft de staatssecretaris de overgelegde jaaropgaves en bankafschriften waaruit bleek dat referent een aantal jaar salaris heeft ontvangen van zijn voormalige werkgever niet kenbaar bij zijn oordeel betrokken. De staatssecretaris heeft dus niet voldaan aan de bewijslast voor zijn stelling dat er sprake is van een gefingeerd dienstverband of een dienstverband dat slechts is aangegaan om te voldoen aan het middelenvereiste.

Nu het dienstverband is beëindigd, verkrijgen vreemdelinge en referent vanaf 29 juni 2020 een uitkering. Zij voldoen niet meer aan het middelenvereiste. De staatssecretaris kon de verblijfsvergunning van vreemdelinge kunnen intrekken, tenzij art. 8 EVRM zich hiertegen verzet. De staatssecretaris heeft in dat kader een belangenafweging gemaakt. Hierbij is niet betrokken dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven uit te oefenen in Syrië, wegens de veiligheidssituatie daar. Daarnaast heeft de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd in welk ander land vreemdelinge en referent het gezinsleven dan kunnen uitoefenen. De staatssecretaris heeft ondeugdelijk gemotiveerd waarom de belangenafweging in het kader van art. 8 EVRM ten nadele van vreemdelinge uitvalt. Het beroep is gegrond en het besluit wordt vernietigd.

Beroep gegrond.
Rb Zwolle, AWB 21/5567, 17.6.22