Rb: heroverweging zwaar inreisverbod teruggekeerde Bosnische 1F-er

Verweerder betwist niet dat eiser na de periode waarin de 1(F)-gedragingen hebben plaatsgevonden geen handelingen meer heeft verricht die tot de conclusie zouden kunnen leiden dat hij een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar vormt voor de openbare orde en onderkent dat het recidiverisico laag is. Dit is op zichzelf niet doorslaggevend. Verweerder betwist echter ook niet dat eiser sinds september 2014 weer samenleeft met de Bosnische Serviërs in Srebrenica en dat dit probleemloos gaat. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ten onrechte niet kenbaar in zijn motivering betrokken of hieruit kan worden afgeleid dat er aan de zijde van eiser sprake is van een veranderde houding. Immers is eiser eerder in verband is gebracht met vervolging van deze groep terwijl hij nu in goede harmonie met hen samenleeft.

De Afdeling heeft in haar uitspraak van 16 december 2020 geoordeeld dat het van betekenis is of de vreemdeling oprecht berouw toont. De rechtbank hecht er allereerst aan op te merken dat dit vereiste niet met zoveel woorden uit het arrest K. en H.F. voortvloeit. Afgezien daarvan, heeft verweerder door enkel te verwijzen naar een gehoorrapport uit 2005 geen deugdelijke motivering gegeven van de actualiteit van eisers bedreiging voor de openbare orde op dit punt. Verweerder heeft evenmin kunnen aanwijzen uit welke actuele feiten of omstandigheden wel zou blijken dat eiser nog steeds een houding aanneemt die zich niet verdraagt met de in artikel 2 en 3 van het VEU bedoelde fundamentele waarden.

De rechtbank komt tot de tussenconclusie dat verweerder niet toereikend heeft gemotiveerd dat eisers inreisverbod niet kan worden opgeheven omdat hij nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving.

Rb Middelburg  AWB 20/16, 10.2.21
http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2021:1524