Rb: kinderbijslag miv aanvraag want nauwe band met NL

In deze uitspraak beoordeelt de rb het beroep van eiser tegen de ingangsdatum van de toegekende kinderbijslag. Eiser is weduwnaar en is op 7 maart 2021 met zijn drie kinderen (uit 2009, 2010 en 2012) vanuit Afghanistan naar Nederland gekomen. Van 1999 tot 2005 heeft eiser al in Nederland gewoond. Hij heeft de Nederlandse nationaliteit, net als zijn kinderen.

In de beleidsregel SB1022 staat dat de wil van een betrokkene om in Nederland te wonen van belang kan zijn. De intentie dient echter te worden beoordeeld aan de hand van het gedrag en dient te blijken uit de feiten en omstandigheden. Naar het oordeel van de rb blijkt uit het gedrag van eiser en uit alle aangevoerde feiten en omstandigheden, die niet worden betwist door verweerder, dat eiser niet alleen de wil had om in Nederland te wonen, maar zich ook daarnaar heeft gedragen. Eiser heeft zijn vertrek naar Nederland langdurig voorbereid en heeft in Afghanistan niets meer wat hem daar zou moeten houden of doen terugkeren: geen woning, geen inkomen, geen bankrekening, geen school en geen inschrijfadres. Na zijn aankomst in Nederland heeft eiser direct een bijstandsuitkering en een briefadres aangevraagd en is hij op zoek gegaan naar een woning en werk. Dat eiser op de peildatum (1 april 2021) nog geen inkomen had, komt omdat de gemeente Haarlemmermeer de bijstandsaanvraag buiten behandeling heeft gesteld. De kinderen gaan naar school en eiser heeft ook een briefadres. Uit vorenstaande volgt dat het leven van eiser en zijn minderjarige kinderen zich, van aanvang aan, afspeelt in Nederland en dat eiser bij aankomst in Nederland aanstonds met het opbouwen daarvan is begonnen. Naar het oordeel van de rb heeft eiser dan ook voldoende aannemelijk gemaakt dat, vanaf de aankomst van eiser met zijn kinderen in Nederland, en dus zeker vanaf 1 april 2021 (de peildatum), een duurzame band van persoonlijke aard bestaat tussen eiser en Nederland en dat dus sprake is van ingezetenschap.

Beroep gegrond.
Rb Haarlem, HAA 22/957, 23.2.23
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNHO:2023:1705