Rb: lidmaatschap politieke partij alleen asielgrond bij fundamentele politieke overtuiging

De vreemdeling heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij als vrijwilliger is aangesloten bij twee oppositiepartijen en dat zij via deze partijen heeft meegedaan aan demonstraties. Ook heeft ze meegedaan aan protesten tegen de wijkraad. De staatssecretaris stelt dat er geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging.

De rechtbank overweegt als volgt. Voor het beoordelingskader van de fundamentele politieke overtuiging heeft de staatssecretaris verwezen naar een uitspraak van de Afdeling (zie: ECLI:NL:RVS:2018:3735). Hieruit volgt dat een vreemdeling aannemelijk moet maken dat hij/zij een politieke overtuiging heeft waaraan hij/zij in Nederland uiting geeft en ook bij terug naar zijn/haar land van herkomst zal willen blijven geven, en waarvan hij/zij alleen door zichzelf geweld aan te doen zou kunnen afzien. Het moet hierbij gaan om een overtuiging die zo fundamenteel is voor de identiteit of morele integriteit van een vreemdeling, dat niet mag worden gevraagd dat deze wordt opgegeven. Anders dan de vreemdeling betoogt, is dit een voldoende duidelijk toetsingskader.

De staatssecretaris heeft voldoende gemotiveerd dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een fundamentele politieke overtuiging heeft. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat niet kan worden gesproken van significante kritiek waardoor ze in de negatieve belangstelling van de autoriteiten staat. Het feit dat ze heeft meegedaan aan demonstraties is onvoldoende. Ook heeft zij nooit problemen ondervonden aan de zijde van de autoriteiten. Nu er geen sprake is van een fundamentele politieke overtuiging, mag van haar terughoudendheid worden verwacht bij het uiten van kritiek en deelnames aan demonstraties.

Beroep ongegrond.
Rb Utrecht, NL21.10127, 29.9.21