Rb: menselijke maat coa over Rvb-formulier, gemist kruisje en geen herstelmogelijkheid

De rechtbank stelt vast dat eiseres op beide aanvraagformulieren, het vakje waarin door haar moet worden aangegeven dat een bankmachtiging wordt afgegeven, niet heeft aangekruist. Wel staat daaronder vermeld dat de toelage dient te worden bijgeschreven op het bankrekeningnummer van de instelling waar eiseres verblijft en heeft eiseres haar handtekening gezet ter accordatie van het overmaken van de toelage op die betreffende rekening. De rechtbank is van oordeel dat daaruit afgeleid kan worden dat eiseres akkoord was met het overmaken van de toelage op rekening van de instelling en dat het aannemelijk is dat het niet aankruisen van het vakje, berust op een menselijke fout.

De rechtbank stelt verder vast dat ter zitting is gebleken dat de aanvragen van eiseres om een toelage ingevolge de Rvb, zowel vóór als ná de in geding zijnde maanden wel in behandeling zijn genomen en uitgekeerd. Desgevraagd heeft verweerder op zitting laten weten dat de toelage, ook als alsnog het betreffende vinkje alsnog zou worden aangekruist, niet meer verstrekt kan worden nu deze buiten behandeling is gesteld. “Termijnen zijn termijnen” volgens verweerder.

De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom in het geval van eiseres geen gebruik is gemaakt van de discretionaire bevoegdheid. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte geen rekening gehouden met het feit dat het niet aankruisen van het vakje berust op een menselijke fout. Ook is geen rekening gehouden met het doenvermogen van eiseres, het feit dat zij in een instelling verblijft en daarbij, gelet op de geheime locatie, afhankelijk is van drukbezet personeel. Tevens is voorbij gegaan aan de omstandigheid dat aanvragen zowel voor als na de in geding zijnde maanden wel in behandeling zijn genomen en uitgekeerd. De enkele mededeling ter zitting dat verweerder dat nooit doet is daartoe niet voldoende. Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het buiten behandeling stellen evident onredelijk is.

Rb Groningen AWB23/11997 en AWB23/11934, 7.3.24
https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBDHA:2024:3044